Samenvatting H1-H6 H10-H13 schoolpedagogiek

Stelling I: Het grootste verschil tussen \'school\' en \'buiten school\' voor kinderen, is dat ze op school allerlei dingen \'moeten\' en buiten school meer de ruimte krijgen. Stelling II: Buiten school blijkt dat jongens en meisjes in dezelfde dingen geïnteresseerd zijn. -- A: Beide stellingen zijn juist. B: Stelling l is juist, stelling ll is onjuist. C: Stelling l is onjuist, stelling ll is juist. D. Beide stellingen zijn onjuist.

Antwoord: Antwoord B

Stelling I: Volgens John Bowlby is de hechting met een volwassen persoon een noodzakelijke voorwaarde voor de ontwikkeling van een kind. Stelling II: Volgens Rien van IJzendoorn is de hechting tussen moeder en kind een noodzakelijke voorwaarde voor de ontwikkeling van een kind. -- A:Beide stellingen zijn juist. B: Stelling I is juist en stelling II is onjuist. C: Stelling I is onjuist en stelling II is juist. D: Beide stellingen zijn onjuist.

Antwoord: D: Beide stellingen zijn onjuist. Bowbly stelde dat een kind de hechting met zijn moeder nodig heeft, IJzerdoorn gaat hierin verder en zegt dat iedere volwassen persoon die rol kan invullen.

Wat bedoelt Lacan met de imaginaire orde? A: De wereld van de beelden B: De wereld van de fantasie B: De wereld van het imago C: De wereld van de taal

Antwoord: A, de wereld van de beelden. Lacan onderscheidt drie orden: de imaginaire, symbolische en reële orde. Met imaginaire orde doelt hij op de orde van de beelden, met symbolische orde op de orde van de taal.

Een \'verlichte\' opvoeder is iemand die vindt dat: A: In de opvoeding de ratio, de redelijkheid, de boventoon moet voeren B: In de opvoeding het gevoel, de sensitiviteit, de boventoon moet voeren C: In de opvoeding vooral luchtigheid en eenvoud moet worden bijgebracht D: In de opvoeding vooral gelet moet worden op de innerlijke ontwikkeling en groei van het kind

Antwoord: Antwoord A, In de tijd van de verlichting waren er ook zogenaamde \'verlichte\' opvoeders. Een \'verlichte\' opvoeder vindt dat in de opvoeding de ratio, de redelijkheid, de boventoon moet voeren. Wanneer kinderen de regels overtreden moet er met ze gepraat worden, zodat ze het goede gaan inzien en hun gedrag beteren.

Wat is de titel van het hoofdwerk van Janusz Korczak? A: Hoe houd je van een kind B: Het recht van het kind op respect C: Als ik weer klein ben D: Onder vier ogen met God

Antwoord: Antwoord A.

Philippe Meirieu gebruikt de term \'pedagogisch moment\' voor de momenten waarop een kind: A: De middelen die de leerkracht geeft om groot te worden afwijst B: De ultieme kans heeft iets te leren C: Er zich bewust van is dat het iets geleerd heeft D: Een zin heeft om groot te worden E: Weerstand biedt --- Een of meer antwoorden zijn juist.

Antwoord: Philippe Meirieu spreekt van een pedagogisch moment als een kind weerstand biedt, geen zin heeft om groot te worden en de middelen die de leerkracht hem daarvoor aanreikt afwijst.

Er zijn drie pedagogische principes: het opvoedingsprincipe, het vormbaarheidsprincipe en het: A: Activiteitsprincipe B: Regulatieve principe C: Moraliseringsprincipe D: Autoriteitsprincipe

Antwoord: Antwoord A

Waardoor wordt het (basis)onderwijs in de middeleeuwen gekenmerkt? A: Het lage aantal vakken dat gegeven werd B: Gelijkheid in de klas C: Nadruk op het geloof en de kerk D: Machts- en standsverschillen

Antwoord: Antwoord D