Motorisch leren H1 (hele samenvatting)

welke van de onderstaande beschrijvingen geeft het beste weer wat leren inhoudt: A)blijvende gedragsverandering B)Blijvende motorische verandering C)Tijdelijke gedragsverandering D)Tijdelijke motorische verandering

Antwoord: A

oefenresultaat is het zelfde al leerresultaat A)juist B)onjuist

Antwoord: B

Leerresultaat kan je meten aan het eind van oefensessie A: Waar B: Niet waar

Antwoord: B

4)Door de target skill en target context in tact te houden tijdens het oefenen bereik je het meeste leerresultaat A: waar B: Niet waar

Antwoord: A

De radslag uitvoeren in drie arrangementen is een voorbeeld van: A: Constant/ blokkend preactice B: Varied/ blocked practice C: Varied / random practice D: Constant/ random practice

Antwoord: B

Wat is een parameter van de chest-pass? A: De richting van de pass B: De vingers wijzen naar binnen C: De ellebogen wijzen naar buiten tijdens de paas D: Uitstappen met 1 been tijdens de pass

Antwoord: A

Wat is een invariant kenmerk van de streksprong? A: De aanloopsnelheid B: De hoogte van de steeksprong C: De gestrekte houding in de lucht D: De richting van de streksprong

Antwoord: C

Volgens het leerfase model van Fitts en Posner is bewegen onbewust in de A: Verbaal cognitieve fase B: Motorisch associatieve fase C: Autonome fase D: Geen van de opties is juist

Antwoord: C

Bij welke vorm van impliciet leren maken kinderen minder hypothese toetsende strategieën? A: Analogie leren B: differentieel leren C: Foutloos leren D: Door dacht ontwerp van bewegingssituatie

Antwoord: C

Bij het corrigeren dmv “opnieuw proberen”(retry) zal eerst terugval plaatsvinden A: Waar B: Niet waar

Antwoord: B