Psychologie Hoofdstuk 1
Boek: Psychologie is de wetenschap van het gedrag en de mentale processen.
Zimbardo: Psychologie is de wetenschap van het gedrag en de psychische
processen, die uit vele, dikwijls tegenstrijdige tradities is ontstaan.
Letterlijk: Zielkunde
Waar kom je psychologen tegen?
- Met name in jeugd- en gezondheidszorg, arbeid & organisatie en onderwijs.
- Ook in marketing (reclames)
- Verschil tussen een psycholoog en een psychiater: een psychiater mag
medicijnen uitschrijven, een psycholoog niet.
Psychiatrie: Een medisch specialisme dat zich richt op de diagnose en behandeling
van mentale stoornissen.
Ontstaan van de psychologie:
- Psychologie jonge wetenschap (rond 1900)
- Komt voor uit filosofie, en werd pas later een op zichzelf staande wetenschap.
- De psychologie beïnvloed door de medische wetenschap, sociologie,
antropologie, biologie ect.
Twee specialisaties
- Experimentele psychologie, een psycholoog die onderzoek doet naar
elementaire psychologische processen. In tegenstelling tot een toegepast
psycholoog.
- Toegepaste psychologie, een psycholoog die de door experimenteel
psychologen vergaarde kennis gebruikt om problemen van mensen op te
lossen.
Pseudopsychologie: Niet onderbouwde psychologische aannamen die als
wetenschappelijke waarheden worden gepresenteerd.
Twee historische stromingen binnen de psychologie:
- Structuralisme: een stroming die de basisstructuren van de geest en de
gedachten proberen te ontrafelen. Structuralisten zochten de ‘elementen’ van
de bewuste ervaring.
- Functionalisme: een stroming die meende dat psychische processen het beste
begrepen kunnen worden in het licht van hun adaptieve nut en functie.
1
,Wetenschappelijke invalshoeken van psychologie
1. Biologische invalshoek
a. Evolutionaire wetenschap (zevende invalshoek)
b. Neurowetenschap
2. Cognitieve
3. Psychodynamische
4. Humanistische
5. Behavioristische
6. Socioculturele
Uitganspunten:
1. Biopsychologie: Oorzaken van gedrag te vinden in functioneren genen,
hersenen, zenuw- en hormoonstelsel.
a. Evolutionaire psychologie: Gedrag en mentale processen te
beschouwen in termen van hun genetische aanpassingen aan
overleving en voortplanting.
2. Cognitieve psychologie: Nadruk op mentale processen zoals leren, geheugen,
perceptie, denken als vormen van informatieverwerking.
3. Psychodynamica: nadruk op het begrijpen van mentale stoornissen in termen
van onbewuste behoeften, verlangens, herinneringen en conflicten.
Grondlegger: Sigmund Freud (Oostenrijkse psychiater)
4. Humanistische psychologie: Nadruk op mogelijkheden, groei, potentie en vrije
wil van de mens. Grondlegger: Carl Rogers (kinderpsycholoog).
Behoeftehiërarchie: piramide van Maslow
5. Behaviorisme: Streven om van de psychologie een objectieve wetenschap te
maken die zich alleen op observeerbaar gedrag richt.
6. Sociale en socioculturele psychologie: Nadruk op het belang van sociale
interactie, sociaal leren en een cultureel perspectief.
Perspectieven vanuit de gehele persoon (Whole person): Een aantal psychologische
perspectieven die draaien om een globaal inzicht in de persoonlijkheid, waaronder de
psychodynamische psychologie, humanistische psychologie en psychologie van
karaktertrekken en temperament.
Psychoseksuele stadia (Sigmund Freud, Psychodynamica)
2
, - Orale fase, kind heeft bevrediging door te sabbelen, zuigen, kauwen etc.
- Anale fase, kind leert poepen controleren en past dit toe op allerlei andere
dingen
- Fallische/clitorale fase: tussen derde en vierde jaar zijn kinderen er
geïnteresseerd in het spelen met hun penis of clitoris.
- Oedipale fase, het besef dat de moeder niet alleen van het kind is maar dat hij
haar moet delen met zijn vader.
Humanistische psychologie, Mensbeeld
- Optimistisch mensbeeld
- Rol van individu benadrukt
- Verschil tussen een kind en een volwassenen:
o Kind gaat in het begin uit van ervaringen
o Later rekening houden met wensen en waarden van andere
o Hierdoor verdwijnt wel de echtheid en authenticiteit.
- Dieren wezenlijk anders dan mensen.
Experimenteel wetenschappelijk onderzoek
1. Hypothese ontwikkelen
2. Experiment uitvoeren
3. Data verzamelen
4. Resultaten analyseren en hypothese verwerpen of accepteren
5. Resultaten publiceren, bekritiseren en repliceren.
Overige begrippen
Anekdotisch bewijsmateriaal: Getuigenissen die de ervaringen van iemand of enkele
personen schetsen, maar ten onrechte voor wetenschappelijk bewijs worden
aangezien.
Bias: Een vooroordeel, vervorming of vertekening van een situatie, meestal op basis
van persoonlijke ervaringen en waarden.
Emotionele bias: De neiging om oordelen te vellen gebaseerd op attitudes en
gevoelens, in plaats van op een rationele analyse van het bewijsmateriaal.
Confirmation bias (bevestigingsbias): De neiging om informatie die niet bij je
opvattingen aansluit te negeren of te bekritiseren en om in plaats daarvan informatie
te zoeken waar je het wel mee eens bent.
Expectancy bias (verwachtingsbias): De waarnemer staat toe dat zijn of haar
verwachtingen de resultaten van een onderzoek beïnvloeden.
3
, Introspectie: Beschrijving van je eigen innerlijke, bewuste ervaringen.
Cultuur: Een complexe mix van taal, opvattingen gewoonten, waarden en tradities
die wordt ontwikkeld door een groep mensen die wordt gedeeld met anderen in
dezelfde omgeving.
Crosscultureel psycholoog: Een psycholoog die werkt in dit specialisme is
geïnteresseerd in de manieren waarop psychologische processen verschillen tussen
mensen van verschillende culturen.
Holisme: visie die totaliteit altijd belangrijker vindt dan de som der delen. Holistisch
beeld betekend dus totaalbeeld.
Wetenschappelijke methode: Een uit vier stappen bestaande procedure waarmee
ideeën worden getoetst aan observaties.
Empirisch onderzoek: Onderzoeksbenadering waarbij gegevens worden verzameld
doormiddel van objectieve informatie uit de eerste hand, gebaseerd op sensorische
ervaring en observatie.
Theorie: Een toetsbare verklaring voor een aantal feiten of observaties.
Hypothese: Voorspelling van de uitkomst van een wetenschappelijk onderzoek, een
bewering over de relatie tussen variabelen in een onderzoek.
Variabele: In deze context: element dat van invloed is op hetgeen dat onderzocht
wordt.
Operationele definities: Objectieve beschrijvingen van een concept dat bij een
wetenschappelijk onderzoek hoort. Angst kan bijvoorbeeld operationeel gedefinieerd
worden als ‘zich van de stimulus af bewegen’.
Data: Informatie, in het bijzonder gegevens die door een onderzoeker zijn verzameld
en die worden gebruikt om een hypothese te toetsen.
Experimentele conditie: Omstandigheden waaraan de leden van de experimentele
groep tijdens de speciale behandeling worden blootgesteld.
Experimentele groep: Proefpersonen die worden blootgesteld aan de speciale
behandeling die men onderzoekt.
Controlegroep: Proefpersonen die worden gebruikt als vergelijkingsmateriaal naast
de experimentele groep. De controlegroep krijgt niet de speciale behandeling waar
men meer over wilt weten.
Controle conditie: Omstandigheden waar aan de leden van de controlegroep tijdens
het experiment worden blootgesteld. Deze condities zijn op bijna elk onderdeel
identiek aan de experimentele conditie, met uitzondering van de speciale
behandeling, die alleen de experimentele groep ontvangt.
Afhankelijke variabele: De variabele die wordt gemeten of geobserveerd. Binnen een
experiment wordt de afhankelijke variabele door het manipuleren van de
onafhankelijke variabele beïnvloed. De eventuele variatie in de waarde van de
afhankelijke variabele is het effect waarin de onderzoeker geïnteresseerd is.
4