Hanze CE Statistiek Grasple
samenvatting
Hoofdstuk 1 .
1.1 basisbegrippen
Frequentietabel
Frequentietabel = tabel waarin staat hoe vaak bepaalde waardes voorkomen.
Absolute frequentie = het aantal keer dat iets voorkomt.
Relatieve frequentie = het aantal keer dat iets voorkomt uitgedrukt als percentage.
Geldige frequentie = frequentie ten opzichte van alleen geldige antwoorden.
Cumulatieve relatieve frequentie = frequentie (percentage) van een groep opgeteld bij de
percentages van de voorgaande groepen.
Kruistabellen
Kruistabel = frequentietabel voor combinaties van twee variabelen.
Meetniveaus
Categorische variabelen = gemeten in groepen/categorieën.
- Nominaal = geen volgorde (bijv. kleur).
- Ordinaal = wel een volgorde (bijv. leeftijd).
Continue variabelen = gemeten op een schaal.
- Metrisch = gemeten op een numerieke schaal & kwantitatief.
Mediaan
Mediaan = middelste waarde.
1. Zet de data in de juiste volgorde.
2. Pak de middelste waarde.
3. Bij een even aantal waarden pak je het gemiddelde van de middelste 2 waarden.
Modus
Modus = de waarde die het meeste voorkomt.
1. Tel hoevaak elke waarde voorkomt.
2. De meest voorkomende waarde is de modus, mogelijk meerdere modi.
Gemiddelde
Het gemiddelde wordt vaak gebruikt bij metrische data wanneer alle waardes net anders zijn.
1. Tel alle waardes bij elkaar op.
2. Deel door het aantal waardes.
Waarde = X
Som = Σ
Aantal waardes = n
Gemiddelde = X (met streepje er boven)
1
samenvatting
Hoofdstuk 1 .
1.1 basisbegrippen
Frequentietabel
Frequentietabel = tabel waarin staat hoe vaak bepaalde waardes voorkomen.
Absolute frequentie = het aantal keer dat iets voorkomt.
Relatieve frequentie = het aantal keer dat iets voorkomt uitgedrukt als percentage.
Geldige frequentie = frequentie ten opzichte van alleen geldige antwoorden.
Cumulatieve relatieve frequentie = frequentie (percentage) van een groep opgeteld bij de
percentages van de voorgaande groepen.
Kruistabellen
Kruistabel = frequentietabel voor combinaties van twee variabelen.
Meetniveaus
Categorische variabelen = gemeten in groepen/categorieën.
- Nominaal = geen volgorde (bijv. kleur).
- Ordinaal = wel een volgorde (bijv. leeftijd).
Continue variabelen = gemeten op een schaal.
- Metrisch = gemeten op een numerieke schaal & kwantitatief.
Mediaan
Mediaan = middelste waarde.
1. Zet de data in de juiste volgorde.
2. Pak de middelste waarde.
3. Bij een even aantal waarden pak je het gemiddelde van de middelste 2 waarden.
Modus
Modus = de waarde die het meeste voorkomt.
1. Tel hoevaak elke waarde voorkomt.
2. De meest voorkomende waarde is de modus, mogelijk meerdere modi.
Gemiddelde
Het gemiddelde wordt vaak gebruikt bij metrische data wanneer alle waardes net anders zijn.
1. Tel alle waardes bij elkaar op.
2. Deel door het aantal waardes.
Waarde = X
Som = Σ
Aantal waardes = n
Gemiddelde = X (met streepje er boven)
1