Samenvatting Colleges rekenen didactiek 1.1 - 1.2

Marja gaat met haar moeder naar het zwembad. Ze stoppen hun tassen in kluisje nummer 8. “Mogen daar 8 tassen in?”, vraagt Marja aan haar moeder. Welke betekenissen van getallen haalt Marja door elkaar?

Antwoord: Hoeveelheidsgetal en naamgetal

Menno lost de tafelsom 9 x 6 op door eerst 10 x 6 te doen en er dan 1 x 6 af te halen. In welke fase van de tafeldidactiek hoort deze uitwerking?

Antwoord: Reconstructiefase

Janneke gooit met twee dobbelstenen. Ze gooit twee en vier. Ze telt de vier stippen van de ene dobbelsteen een voor een. Vervolgens telt ze door op de andere dobbelsteen. Ze zegt dan: “6 stippen” Welke vorm van tellen laat Janneke zien?

Antwoord: Resultatief tellen

Juf Astrid heeft een pot met dropjes meegenomen. Ze vraagt in de kring aan de kleuters: “hoeveel dropjes zitten er in de pot?”. Vervolgens wordt de pot omgekeerd en gaan de kleuters de dropjes tellen. Bij welk niveau van tellen past deze vraag?

Antwoord: Objectgebonden tellen en rekenen

Waarom wordt in groep 3 het rekenrek ingezet?

Antwoord: m leerlingen te stimuleren structurerend te rekenen

Meester Bart gooit met twee dobbelstenen en Saskia (5 jaar) moet tellen hoeveel ogen er gegooid zijn. Meester Bart gooit een vijf en een drie. Vervolgens bedekt hij de 5 en vraagt hij Saskia door te tellen. Welke overgang in ontwikkelingsniveau probeert meester Bart bij Saskia te stimuleren?

Antwoord: Van objectgebonden tellen en rekenen naar puur tellen en rekenen.

Joep lost de som 53 erbij 18 op door bij 53 eerst 10 op te tellen. Vervolgens doet hij er 7 bij en dan nog 1. Welke strategie hanteert Joep?

Antwoord: Rijgen

Meester Sietse zit met met een groepje kleuters in de kring. Hij heeft een zak met dropjes meegenomen en vraagt aan de kinderen of zij denken of er genoeg is voor iedereen. Hij vraagt daarna aan de leerlingen hoe ze daar achter kunnen komen. De leerlingen bedenken vervolgens handige manieren om de dropjes te tellen. Een leerling lukt het niet om synchroon te tellen bij het tellen van een groepje dropjes. Het een voor een tellen verloopt niet gelijktijdig met het aanwijzen van de dropjes.

Antwoord: De leerling de dropjes op een rij laten leggen zodat het een voor een tellen makkelijker wordt.

“48 potloden worden eerlijk verdeeld over 8 kinderen. De potloden worden een voor een uitgedeeld totdat ze op zijn. Hoeveel potloden krijgt ieder kind?” Waar is bij deze opgave sprake van?

Antwoord: Verdelen