2. Consumenten gedrag
Het keuze gedrag van de individuele consument in theorie te maken met twee markten:
1. De markt voor productiefactoren waar hij de productiemiddelen die bij bezit aanbiedt in ruil voor
inkomen
2. De markten van consumptie goederen waar hij zijn inkomen besteedt
2.1 Indifferentiecurven
De consument streeft naar nuts maximalisatie (behoeftebevrediging)
Voorkeursvolgorde = een rangschikking van goederen combinaties die het meeste nut opleveren. Twee
belangrijke kenmerken hier bij zijn:
Volledigheid = dat de consument altijd een vergelijking kan maken(kiest altijd).
Transitiviteit = dat de consument A verkiest boven B en B verkiest boven C, dan zal hij ook A verkiezen
boven C.
U = U(q1, q2) = het verband tussen het nut van de consument en zijn goederen pakket.
Marginale substitutievoet = de substitutie tussen goed 1 en
goed 2; langs de curve kan afgelezen worden hoeveel
eenheden van goed 2 de consument maximaal bereid is op te
offeren voor iedere extra eenheid van goed 1.
Hoe verder de indifferentiecurve verwijderd is van de
oorsprong, hoe hoger het totale nut van de betrokken
consumptiepakketten.
Veronderstel dat een consument een hoger nut ontleent
aan een consumptiepakket waarin meer van beide goederen
zit of waarin meer van het ene goed zit bij dezelfde
hoeveelheid van het andere goed.
2.2 Budgetlijn
Er van uitgaande dat de consument zijn inkomen volledig besteedt.
Inkomen = marktprijs goed 1 x goed 1 + marktprijs goed 2 x goed 2 (zie formule lijst)
Bugetlijn Verandering in inkomen Verandering in prijs
Het keuze gedrag van de individuele consument in theorie te maken met twee markten:
1. De markt voor productiefactoren waar hij de productiemiddelen die bij bezit aanbiedt in ruil voor
inkomen
2. De markten van consumptie goederen waar hij zijn inkomen besteedt
2.1 Indifferentiecurven
De consument streeft naar nuts maximalisatie (behoeftebevrediging)
Voorkeursvolgorde = een rangschikking van goederen combinaties die het meeste nut opleveren. Twee
belangrijke kenmerken hier bij zijn:
Volledigheid = dat de consument altijd een vergelijking kan maken(kiest altijd).
Transitiviteit = dat de consument A verkiest boven B en B verkiest boven C, dan zal hij ook A verkiezen
boven C.
U = U(q1, q2) = het verband tussen het nut van de consument en zijn goederen pakket.
Marginale substitutievoet = de substitutie tussen goed 1 en
goed 2; langs de curve kan afgelezen worden hoeveel
eenheden van goed 2 de consument maximaal bereid is op te
offeren voor iedere extra eenheid van goed 1.
Hoe verder de indifferentiecurve verwijderd is van de
oorsprong, hoe hoger het totale nut van de betrokken
consumptiepakketten.
Veronderstel dat een consument een hoger nut ontleent
aan een consumptiepakket waarin meer van beide goederen
zit of waarin meer van het ene goed zit bij dezelfde
hoeveelheid van het andere goed.
2.2 Budgetlijn
Er van uitgaande dat de consument zijn inkomen volledig besteedt.
Inkomen = marktprijs goed 1 x goed 1 + marktprijs goed 2 x goed 2 (zie formule lijst)
Bugetlijn Verandering in inkomen Verandering in prijs