Samenvatting Veranderkunde
Week 1
Geplande verandering:
- Doelgericht: Je hebt een doel in het vooruitzicht.
- Plannen: Je gaat plannen wat je gaat doen om het doel te bereiken.
- Beweging: Je gaat daadwerkelijk actie ondernemen (training volgen).
- Proces en resultaat: Iedereen moet het proces weten zodat je
resultaat kunt bereiken.
- Bewust: Als je weet waarom je moet veranderen gaat het
makkelijker.
- Organisatie.
Geplande verandering: Ist naar Soll komen.
Wat: Uitkomst/bestemming, je moet weten wat je gaat veranderen.
Waarom: De context, historie, waarom zou je moeten veranderen.
Wie: Rollen, wie moeten er gaan veranderen.
Wanneer: Welke processen gaan we volgen, welke fasen zitten we,
wanneer gaan we veranderen.
Waartoe: Communicatie, welke motivator ga je gebruiken.
Managen: Sturing, reflectie, hoe ga je de verandering managen.
Lewin 3 stappen bij verandering:
1. Unfreezing: Veranderbereidheid creëren.
2. Changing: Verandering zelf aanbrengen. (Nieuwe klanten, nieuwe
producten etc).
3. Freezing: Zorgen dat er niet in het oude patroon terug wordt
gevallen, ervoor zorgen dat de verandering hard gemaakt wordt.
(Nieuwe beloningspatroon, feedback vragen over de verandering).
Verandering is eenmalig, is een proces (geen cyclus).
Hoe kun je op een goede manier je organisatie fit maken om te
veranderen:
1. Diagnose.
2. Kern van het vraagstuk: Wat is er aan de hand/ je neemt besluit).
3. Veranderstrategie: Wat moet er veranderen, je gaat een strategie
bepalen.
4. Interventieplan: Alle stappen die er moeten gebeuren, je maakt een
plan.
5. Interventies: Je gaat het uitvoeren, heeft het gewerkt.
Minder om het resultaat, maar meer hoe je er komt, welke
beslissingen je neemt.
Week 2.
Diagnose, vragen die je gaat stellen:
- Waar speelt dit? Waar speelt het probleem.
- Wat moet er veranderen? Wat moet er binnen het probleem
veranderd worden om zo het probleem op te lossen.
, - Wie gaan dit voor elkaar brengen? Als je weet wat er moet
veranderen en waar het speelt, kun je mensen gaan zoeken die het
probleem gaan oplossen.
Als je dit hebt uitgezocht heb je een begin van de informatiefase.
Doelstelling: Wat moet er gaan veranderen?
Geen persoonlijke doelstelling.
De doelstelling moet:
- Nuttig.
- Realiseerbaar.
- Eenduidig.
- Informatief zijn.
Modellen:
- 7S model.
- Eisenhouwer principe: In welke mate is het belangrijk en in welke
mate is het urgent.
- Visgraatdiagram: Manier om dingen weer te geven.
- Groeimodellen Scott en Greiner: Hoe ga je de groei van je
organisatie coördineren (iedere fase).
- Balanced Scorecard: Op een gestructureerde manier informatie
weergeven.
Visgraatmodel.
Stap 1: Het probleem omschrijven.
Stap 2: Oorzaken identificeren.
- Wie.
- Wat.
- Waarom.
- Wanneer.
Stap 3: Labels benoemen.
- Door gebruik van een 7s model.
Het gebruik van een visgraatmodel is zeer statisch.
Diagnose:
- Meervoudig kijken: Je kijkt vanuit alle hoeken van de organisatie.
- Feiten en observaties: Je kunt kijken naar de administratie
(feiten), of je kijkt hoe de klant de dienst heeft ervaren (observaties).
Bij elkaar leggen van de informatie, je gaat observeren en dan
combineer je alle informatie met elkaar.
- Geen interpretatie: Je doet geen uitspraak, je verzamelt alleen
maar.
- Analytisch: Je bent bezig op basis van feiten. Toeval bestaat niet.
- Fenomenologisch: Hoe je denkt en wat je voelt, wat er tussenin
gebeurt maakt je niks uit. (Het slikken van vitamine in verband met
het beter worden). Je accepteert gewoon zoals het is.
Week 1
Geplande verandering:
- Doelgericht: Je hebt een doel in het vooruitzicht.
- Plannen: Je gaat plannen wat je gaat doen om het doel te bereiken.
- Beweging: Je gaat daadwerkelijk actie ondernemen (training volgen).
- Proces en resultaat: Iedereen moet het proces weten zodat je
resultaat kunt bereiken.
- Bewust: Als je weet waarom je moet veranderen gaat het
makkelijker.
- Organisatie.
Geplande verandering: Ist naar Soll komen.
Wat: Uitkomst/bestemming, je moet weten wat je gaat veranderen.
Waarom: De context, historie, waarom zou je moeten veranderen.
Wie: Rollen, wie moeten er gaan veranderen.
Wanneer: Welke processen gaan we volgen, welke fasen zitten we,
wanneer gaan we veranderen.
Waartoe: Communicatie, welke motivator ga je gebruiken.
Managen: Sturing, reflectie, hoe ga je de verandering managen.
Lewin 3 stappen bij verandering:
1. Unfreezing: Veranderbereidheid creëren.
2. Changing: Verandering zelf aanbrengen. (Nieuwe klanten, nieuwe
producten etc).
3. Freezing: Zorgen dat er niet in het oude patroon terug wordt
gevallen, ervoor zorgen dat de verandering hard gemaakt wordt.
(Nieuwe beloningspatroon, feedback vragen over de verandering).
Verandering is eenmalig, is een proces (geen cyclus).
Hoe kun je op een goede manier je organisatie fit maken om te
veranderen:
1. Diagnose.
2. Kern van het vraagstuk: Wat is er aan de hand/ je neemt besluit).
3. Veranderstrategie: Wat moet er veranderen, je gaat een strategie
bepalen.
4. Interventieplan: Alle stappen die er moeten gebeuren, je maakt een
plan.
5. Interventies: Je gaat het uitvoeren, heeft het gewerkt.
Minder om het resultaat, maar meer hoe je er komt, welke
beslissingen je neemt.
Week 2.
Diagnose, vragen die je gaat stellen:
- Waar speelt dit? Waar speelt het probleem.
- Wat moet er veranderen? Wat moet er binnen het probleem
veranderd worden om zo het probleem op te lossen.
, - Wie gaan dit voor elkaar brengen? Als je weet wat er moet
veranderen en waar het speelt, kun je mensen gaan zoeken die het
probleem gaan oplossen.
Als je dit hebt uitgezocht heb je een begin van de informatiefase.
Doelstelling: Wat moet er gaan veranderen?
Geen persoonlijke doelstelling.
De doelstelling moet:
- Nuttig.
- Realiseerbaar.
- Eenduidig.
- Informatief zijn.
Modellen:
- 7S model.
- Eisenhouwer principe: In welke mate is het belangrijk en in welke
mate is het urgent.
- Visgraatdiagram: Manier om dingen weer te geven.
- Groeimodellen Scott en Greiner: Hoe ga je de groei van je
organisatie coördineren (iedere fase).
- Balanced Scorecard: Op een gestructureerde manier informatie
weergeven.
Visgraatmodel.
Stap 1: Het probleem omschrijven.
Stap 2: Oorzaken identificeren.
- Wie.
- Wat.
- Waarom.
- Wanneer.
Stap 3: Labels benoemen.
- Door gebruik van een 7s model.
Het gebruik van een visgraatmodel is zeer statisch.
Diagnose:
- Meervoudig kijken: Je kijkt vanuit alle hoeken van de organisatie.
- Feiten en observaties: Je kunt kijken naar de administratie
(feiten), of je kijkt hoe de klant de dienst heeft ervaren (observaties).
Bij elkaar leggen van de informatie, je gaat observeren en dan
combineer je alle informatie met elkaar.
- Geen interpretatie: Je doet geen uitspraak, je verzamelt alleen
maar.
- Analytisch: Je bent bezig op basis van feiten. Toeval bestaat niet.
- Fenomenologisch: Hoe je denkt en wat je voelt, wat er tussenin
gebeurt maakt je niks uit. (Het slikken van vitamine in verband met
het beter worden). Je accepteert gewoon zoals het is.
