Samenvatting Hoofdstuk 7 Semester 1.2
Hoofdstuk 7 Box 3: belastbaar inkomen uit sparen en beleggen
7.1 Inleiding
In box 3 worden niet de werkelijke inkomsten van sparen en beleggen belast, maar worden
de te belasten inkomsten afgeleid uit de omvang van het vermogen.
7.2 Forfaitair rendement
7.2.1 Inleiding
In box 3 wordt het inkomen uit sparen en beleggen forfaitair vastgesteld. De
belastingplichtige wordt geacht een bepaald percentage van zijn vermogen aan inkomen te
hebben gerealiseerd. Elk deel van het vermogen telt op gelijke wijze mee in de heffing door
uit te gaan van een opbrengst van 4% (art. 5.2). De hoogte van het forfaitaire rendement is
bepaald op 4%, omdat de wetgever verwacht dat iedereen op lange termijn een voordeel van
4% op zijn vermogen kan behalen.
7.2.2 Berekening inkomen box 3
Het forfaitaire rendement wordt vastgesteld op 4% van de rendementsgrondslag aan het
begin van een kalenderjaar, voor zover dat meer is dan het heffingsvrije vermogen. De netto
rendementsgrondslag is de waarde van alle bezittingen verminderd met de schulden.
Waarde bezittingen peildatum ……
Waarde schulden peildatum -/- een wettelijke drempel van €2900 …… -/-
Vermogen op peildatum ……
Af: Algemeen heffingvrije vermogen ……
Af: Ouderentoeslag …… +
…… -/-
Nettogrondslag voor rendement ……
Forfaitair inkomen (4%) ……
Af: persoonsgebonden aftrek …… -/-
Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen ……
Het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen wordt belast tegen een tarief van 30%
7.2.3 Peildatum
De peildatum is 1 januari van een kalenderjaar. Deze peildatum bepaalt de omvang van de
rendementsgrondslag.
7.2.4 Heffingvrij vermogen
Bij het bereken van de rendementsgrondslag wordt een gedeelte van het vermogen buiten
beschouwing gelaten. Dit is het zogenoemde heffingvrije vermogen. Dit bestaat uit:
a. Een algemeen heffingvrij vermogen
b. Een ouderentoeslag
Algemeen heffingvrij vermogen
Iedere belastingplichtige heeft recht op een heffingvrij vermogen van €21.139 (art. 5.5).
Bij een belastingplichtige met een partner wordt het berekend over het aan hem
toegerekende deel van de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen. De gezamenlijke
grondslag is dan al verminderd met de heffingvrije vermogens van beide partners (2x
€21.139 = €42.278).
Hoofdstuk 7 Box 3: belastbaar inkomen uit sparen en beleggen
7.1 Inleiding
In box 3 worden niet de werkelijke inkomsten van sparen en beleggen belast, maar worden
de te belasten inkomsten afgeleid uit de omvang van het vermogen.
7.2 Forfaitair rendement
7.2.1 Inleiding
In box 3 wordt het inkomen uit sparen en beleggen forfaitair vastgesteld. De
belastingplichtige wordt geacht een bepaald percentage van zijn vermogen aan inkomen te
hebben gerealiseerd. Elk deel van het vermogen telt op gelijke wijze mee in de heffing door
uit te gaan van een opbrengst van 4% (art. 5.2). De hoogte van het forfaitaire rendement is
bepaald op 4%, omdat de wetgever verwacht dat iedereen op lange termijn een voordeel van
4% op zijn vermogen kan behalen.
7.2.2 Berekening inkomen box 3
Het forfaitaire rendement wordt vastgesteld op 4% van de rendementsgrondslag aan het
begin van een kalenderjaar, voor zover dat meer is dan het heffingsvrije vermogen. De netto
rendementsgrondslag is de waarde van alle bezittingen verminderd met de schulden.
Waarde bezittingen peildatum ……
Waarde schulden peildatum -/- een wettelijke drempel van €2900 …… -/-
Vermogen op peildatum ……
Af: Algemeen heffingvrije vermogen ……
Af: Ouderentoeslag …… +
…… -/-
Nettogrondslag voor rendement ……
Forfaitair inkomen (4%) ……
Af: persoonsgebonden aftrek …… -/-
Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen ……
Het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen wordt belast tegen een tarief van 30%
7.2.3 Peildatum
De peildatum is 1 januari van een kalenderjaar. Deze peildatum bepaalt de omvang van de
rendementsgrondslag.
7.2.4 Heffingvrij vermogen
Bij het bereken van de rendementsgrondslag wordt een gedeelte van het vermogen buiten
beschouwing gelaten. Dit is het zogenoemde heffingvrije vermogen. Dit bestaat uit:
a. Een algemeen heffingvrij vermogen
b. Een ouderentoeslag
Algemeen heffingvrij vermogen
Iedere belastingplichtige heeft recht op een heffingvrij vermogen van €21.139 (art. 5.5).
Bij een belastingplichtige met een partner wordt het berekend over het aan hem
toegerekende deel van de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen. De gezamenlijke
grondslag is dan al verminderd met de heffingvrije vermogens van beide partners (2x
€21.139 = €42.278).
