Hoofdstuk 8. Middelgerelateerde en verslavingsstoornissen
Aan middelen en verslaving gerelateerde stoornissen
2 categorieën in de DSM-5,
1. Stoornissen die door middelen teweeggebracht worden
2. Stoornissen in het gebruik van middelen
Stoornissen door een middel teweeggebracht,
Afwijkende gedragspatronen als gevolg van het gebruik van psychoactieve middelen. Twee belangrijke hiervan
zijn intoxicatie en onttrekkingssyndroom.
Intoxicatie p. 251,
Een toestand waarin de hersenen zo zijn beïnvloed door een middel dat ze niet meer adequaat kunnen
functioneren. Verwarring, strijdlustigheid, belemmerend beoordelingsvermogen, concentratieverlies en
belemmering van motorische en ruimtelijke vaardigheden. In extreme gevallen kan het leiden tot de dood.
Onttrekkingssyndroom p. 251,
Wanneer iemand na een lange periode abrupt stopt met middelengebruik (ontwenning/detox), ontstaat deze
stoornis. Er treedt een combinatie van fysieke en psychologische symptomen op/ ontrekkingsverschijnselen/
ontwenningsverschijnselen. Het middel leidt tot verandering van de fysiologische reacties, die tolerantie en het
onttrekkingssyndroom tot gevolg hebben.
Tolerantie p. 251,
Lichamelijke gewenning aan een middel, wat ervoor zorgt dat men een steeds hogere dosis nodig heeft om
hetzelfde gewenste effect te bereiken.
Verslavingsstoornissen p. 251,
Aandoeningen die worden gekenmerkt door overmatig gebruik van psychoactieve stoffen. Aandoeningen als
verslaving en afhankelijkheid.
Fysiologische afhankelijkheid p. 251,
Lichamelijke afhankelijk. Het is lichaam is afhankelijk geworden van de constante toevoer van de stof.
Belangrijkste tekenen van fysiologische afhankelijkheid zijn tolerantie en onthoudingsverschijnselen.
Psychologische afhankelijkheid p. 251,
Dwangmatig gebruik van een middel om in een psychologische behoefte te voorzien. Iemand heeft bijvoorbeeld
het gevoel een middel nodig te hebben om met stress om te kunnen gaan.
Stoornis in het gebruik van middelen p. 252,
Is een algemene diagnostische classificatie. Is letterlijk een verslavingsstoornis.
Om tot een specifieke diagnose te komen zoals bijvoorbeeld een stoornis in alcoholgebruik moet men aan een
aantal specifieke symptomen of kenmerken voldoen die binnen 1 jaar van de diagnose hebben voorgedaan. De
kenmerken of symptomen verschillen per middel.
Stoornis in alcoholgebruik wordt gekenmerkt door minimaal 2 van de volgende symptomen;
1. Buitensporige hoeveelheid tijd besteden aan het verkrijgen en het gebruiken van alcohol of het
herstellen van overmatig gebruik.
2. Problemen met het minderen of beheersen van alcoholgebruik, ondanks de wens daartoe.
3. Buitensporig veel meer drinken dan de bedoeling was
4. Door het gebruik moeite hebben met het vervullen van de rol als student/werknemer of gezinslid
5. Doorgaan met drinken ondanks de sociale/interpersoonlijke/psychologische/medische problemen die
het met zich meeneemt
6. Ontwikkelen van tolerantie of onttrekkingssyndroom dat samengaat met het gebruik van alcohol
7. Alcohol gebruiken in situaties waarin dat een risico met zich meebrengt voor de eigen veiligheid en dat
van anderen.
8. Niet deelnemen aan activiteiten vanwege alcoholgebruik.
Polydruggebruik p. 254,
Meerdere middelen tegelijk gebruiken of na elkaar en/of er afhankelijk van worden.
, Hoofdstuk 8. Middelgerelateerde en verslavingsstoornissen
Verslaving/ afhankelijkheid p.255,
Patroon van herhaald gebruik dat schadelijke gevolgen heeft. Als gebruikers het gevoel hebben geen weerstand
meer te kunnen bieden aan middelen.
Niet-middelgerelateerde vormen van verslaving p. 255,
Gokstoornis, seksverslaving, gameverslaving, internetverslaving. Wordt beschouwd als een niet-chemische vorm
van verslaving. Hebben overeenkomsten met een middelverslaving vanwege de beperkte controle over het
gedrag en onttrekkingsverschijnselen.
Uitleg van de terminologie
Drugsmisbruik p. 255,
Problematisch drugsgebruik. Voortdurend blijven gebruiken terwijl je weet dat het problemen oplevert.
Psychologische onttrekking/ ontwenning p.256,
Angst, prikkelbaarheid, rusteloosheid.
Fysieke/ fysiologisch onttrekking/ ontwenning p. 256,
Tremoren, misselijkheid
Binge-drinking pp. 256-257,
Het drinken van 5 of meer borrels achter elkaar voor mannen en 4 of meer voor vrouwen. Episodes van hevig
drinken. Belangrijkste middelenprobleem op scholen en universiteiten.
Verslavende middelen
Drugs worden in 3 groepen ingedeeld p. 257,
1. Dempende middelen of depressiva zoals alcohol en opiaten
2. Stimulantia zoals amfetaminen en cocaïne
3. Hallucinogene middelen
Dempende middelen p. 258,
Een stof die de activiteit van hen centrale zenuwstelsel vertraagt of afremt en daarmee emoties van spanning
en angst vermindert, bewegingen vertraagt en cognitieve processen afremt.
Heroïne p. 258 + 262,
Valt onder dempende middelen. Veroorzaken een kortdurende kick, een intense genotservaring. Krachtig
onderdrukkend middel dat een euforische roes veroorzaakt. Ontwikkeld uit morfine en werkt zeer
verslavend.
Alcohol p. 258,
Valt onder dempende middelen, bevat een dempende stof ethanol. Een verslaving wordt meestal
alcoholisme genoemd.
AA p. 258,
Lotgenotengroep Anonieme Alcoholisten. Een groep waar alcoholisten bij elkaar komen en praten over het
alcoholisme. Onderschrijven het standpunt; ‘eens een alcoholist, altijd een alcoholist. Beschouwd mensen
met alcoholisme als drinkend of als herstellend, nooit als genezen.
Barbituraten p. 261-262,
Valt onder dempende middelen. Geneesmiddel. Kalmerend middel die wordt gebruikt om angst te
verlichten of slaap op te wekken. Werken zeer verslavend. Plotseling stoppen kan leiden tot een delirium,
waarbij visuele, tactiele of auditieve hallucinaties kunnen voorkomen en het denken en het bewustzijn
verstoord kunnen raken. Stoppen kan alleen onder medische begeleiding.