1.1 Oriëntatie
De prehistorie duurde vanaf het eerste leven op aarde tot ongeveer 4000 V.C. (Toen het schrift werd
uitgevonden was de prehistorie voorbij en begon de historie.) Voor sommigen duurde de prehistorie
langer dan anderen, dat komt omdat het schrift niet op alle plekken tegelijk werd uitgevonden. De
landbouw ontstond in het Midden-Oosten.
1.2 Van oerknal naar oermens
Uit de oerknal ontstond het heelal, waaruit later de zon, de sterren en aarde. Een geleidelijke
aanpassing van alle levensvormen op aarde heet evolutie. De evolutie van de mens begon miljoenen
jaren geleden in Afrika. Daar is ontdekt dat er 4 miljoen jaar geleden mensachtige voorouders
leefden die rechtop liepen. De eerste mensachtigen waren waarschijnlijk aaseters. Ze kregen steeds
grotere hersens waarschijnlijk door een eetpatroon: minder planten een meer vlees. Homo Sapiens
betekent verstandige mens, dat was een mensensoort. Ze maakten prachtige voorwerpen en
rotstekeningen. Hun bestaansmiddelen waren jagers-verzamelaars, dat zijn mensen die in kleine
groepen leefden van 25 tot 40 personen. De groep moest zo klein mogelijk zijn want hoe groter de
groep, hoe meer voedsel er nodig was. Jagers-verzamelaars zijn mensen die jagen op prooidieren, en
de Homo Sapiens waren daar erg goed in. Ze hadden ook een taakverdeling: de mannen jaagden, de
vrouwen verzamelden voedsel en zorgden voor de kinderen.
1.3 Leven van de landbouw
Landbouw is het verbouwen van graansoorten en dat soort dingen, wat je moet ‘planten’. Jagers-
verzamelaars lieten een keer een zaadje vallen, en ze trekken natuurlijk rond, dus ze kwamen na een
jaar weer terug en toen was er een plantje gegroeid en gingen ze meer planten. Er kwamen
overschotten, dus er ontstonden andere beroepen. Ze kregen uitbetaald met graan en eten. Toen
ontstonden er dorpen en later steden. De steentijd werd de steentijd genoemd omdat
gereedschappen uit die tijd met steen gemaakt werd, en de bronstijd werd brons gebruikt. Veel
mensen stapten over op landbouw omdat de bevolking groeide, waardoor er meer voedsel nodig
was. Het aantal dieren nam af. In sommige gebieden groeide veel wilde en zeldzame graansoorten.
De periode met lage temperaturen was voorbij, dus er was meer zekerheid over voldoende voedsel.
Boeren leefden onder één dak met hun dieren en dat was niet erg hygiënisch, daardoor verspreidden
ziektes zich snel, vooral omdat er ook al dorpjes waren. Er ontstonden steeds grotere dorpen omdat
er steeds meer beroepen kwamen en handel ontstond. Al dit hebben archeologen en historicussen
onderzocht, een historicus is iemand die geschiedenis studeert, terwijl een archeoloog iemand is die
archeologie studeert.
1.4 De Nijl en Egypte
Nadat de Egyptenaren overgingen op landbouw, was het erg droog. Vandaar dat de Egyptenaren die
vlak bij een rivier woonden, erg blij waren met de jaarlijkse overstroming. Elk jaar was er een hevige
regenval en voerde de rivier vruchtbaar slib mee, als het water gezakt was, was de grond erg
vruchtbaar waardoor ze hun gewassen konden verbouwen, later bouwden ze ook kanalen en kon
land dat verder weg lag ook bevloeiid worden, een voorbeeld daar was de Nijl, veel boeren vestigden
zich daar aan de vruchtbare oevers. De oogsten waren erg rijk waardoor er genoeg voedsel was voor
iedereen, daardoor hoefde niet iedereen meer boer te zijn en daardoor ontstonden andere
beroepen. De overschotten werden verkocht, er kwam (ruil)handel. Er kwamen uitvindingen om
voedsel te bewaren. En er ontstonden steden waarin de elite van bestuurders, priesters en
handelaren woonden, later ook handwerkslieden die zich met nijverheid bezighielden, dus het
maken van producten of onderdelen van grondstoffen. Door specialisatie in een bepaald vakgebied