Samenvatting vragen
,FH1
1. Welke 2/3 types beroerte heb je?
-Stolsel/herseninfarct (ischemische beroerte)
-Hersenbloeding (hemorragische beroerte)
(en dan heb je nog de TIA = tijdelijke infarct)
2. Wat is de afkorting van CVA:
Cerebro vasculair accident
3. Wat is de afkorting van TIA:
Transient Ischemisc Attack
4. Wat is de functie van het corpus collosum?
Verbindt rechterkant van de hersenen met de linker kant
5. Wat is de functie van de thalamus?
Bepaalt welke informatie moet worden doorgegeven aan je hersenschors of andersom
6. Wat is de tijdlijn na een CVA?
Eerst gaat de lijn omlaag, je kunt heel weinig
Na enkele dagen gaat het met een stijgende lijn omhoog
Na 6 maanden kan het zo blijven, kan het stijgen of dalen
7. Hoe kan de lijn dalen of stijgen na 6 maanden?
Stop van revalidatie, leeftijd, toegenomen zelfvertrouwen, gebrek aan motivatie, recidief en
sociale ondersteuning om naar huis te gaan
8. Welke verschillende fases heb je in de tijdlijn?
- Hype acute fase
- Vroege revalidatie fase
- Late revalidatie fase
- Revalidatie chronische fase
9. Wat is bij iedere fase het doel?
- Hype acute fase (duurt 0-24 uur en mag niet uit bed preventie van complicaties)
- Vroege revalidatie fase (duurt tot 2 maanden herstel van functie indien mogelijk
(eventueel compensatie strategieën aanleren, voorkomen of verminderen van
beperkingen in activiteiten en participatie problemen. Eventueel aanpassingen in
omgeving en thuiszorg (voorlichting en educatie)
- Late revalidatie fase (duur 3-6 maanden voortzetting vroege revalidatie met nadruk
op preventie en vermindering van beperkingen in activiteiten en participatieproblemen)
- Chronische fase (vanaf 6 maanden ondersteuning en begeleiding van de patiënt,
optimaliseren van het sociaal functioneren, ondersteuning emotioneel proces, leren
omgaan met beperkingen, lichamelijke conditie op peil houden en bewaken kwaliteit van
leven)
10. Wat is de sequentie van natuurlijk herstel (mobiliteit)
1. Zitten 2. Opstaan en gaan zitten 3. Veilig staan 4. Lopen (ADL, fietsen, autorijden)
11. Wat zijn voorbeelden van benaderingswijzen?
Afleiding (zie je m’n hand, kan je mijn hand aantikken)
Expliciet (alles voordoen en mee helpen met beweging, continu praten en uitleg)
Motor approach (zeggen en dan patiënt zelf doen, mag controleren, is meer op
lichaamsniveau)
Knowledge of results (gaat om het resultaat)
Extrinsieke feedback (trainer geeft feedback)
Action approach (meer functioneel bezig)
, 12. Symptomen die kunnen komen na een beroerte:
- Pushersyndroom = duwen zich onbewust naar hun aangedane zijde zowel in zit als in
stand balansproblemen
- Emotionele ontremming = meteen heel erg boos of vreselijk verdrietig
- Anemsie = geheugenverlies
- Apraxie = moeite om complexe handelingen uit te voeren
- Selectiviteit
- Agnosie = onvermogen om dingen te herkennen
- Beweging synergiën
- Extinctiefenomeen = het niet kunnen waarnemen of voelen van iets wat aan 2 kanten
tegelijk wordt aangeboden, terwijl het wel gevoeld of gezien kan worden als het
afzonderlijk rechts en links wordt aangeboden
- Afasie van Broca = moeite om te gaan praten en maken van korte zinnen (motorisch)
- Hemianopsie = helft van gezichtsveld niet kunnen zien
- Alexie = niet kunnen lezen
- STNR agrafie gekruiste strekreflex
- TLR
- Hemiparese = verlamming aan 1 kant van het lichaam
- ATNR = asymmetrische tonisch nekreflex, automatische reactie bij een baby waarbij de
arm en het been worden gestrekt aan de kant waar het hoofdje naar toe gedraaid is
- Geassocieerde reacties
- Afasie van Wernicke = moeite om dingen te begrijpen die andere mensen tegen ze
zeggen (sensorisch)
- Mentale traagheid = snelheid van informatieverwerking is vertraagd
- Desoriëntatie in tijd, plaats, persoon
- Positieve en negatieve steunreactie
- Dysartrie = problemen met juist uitspreken van de woorden
- Hemi-inattentie = stoornissen van de aandacht voor 1 zijde van het lichaam – minder
aandacht voor aangedane zijde
- Verstoord lichaamsschema = niet juist aanwijzen (linker hand linker oor etc.)
- Neglect apathie = volledig verwaarlozen van aangedane kant
13. Gevolgen van een beroerte:
Sensomotorisch functioneren (dingen die je kan zien, zoals sleepvoet, je ziet een probleem)
Cognitief neuropsychologisch functioneren (niet zien)
Sociaal emotioneel functioneren (niet zien)
14. Wat is discreet, serieel en continu?
Begin-einde, serie van activiteiten en geen begin/einde
FH5
15. Prognose loopvaardigheid 6 maanden na CVA:
Trunc control test (zitbalans) en motricity index (motorische functie been)
Voorkeur dag 2 na CVA (hogere score = beter functioneren, kracht)
16. Prognose functionele verandering loopvaardigheid:
FAC en 10 meter looptest
17. Prognose arm-hand vaardigheid 6 maanden na CVA:
Fugl Meyer assessment (extensie vingers) en motricity index (abductie schouder)
Voorkeur dag 2 na CVA
18. Prognose functionele verandering arm-hand vaardigheid:
, FAT en ARAT
19. Prognose ADL-vaardigheden 6 maanden na CVA:
Barthel Index
20. Prognose functionele verandering ADL:
BI
21. TWIST algoritme:
Time To Walking Independently after STroke
22. Includeren:
18 jaar of ouder, spierzwakte (MI) en begeleiding met lopen (FAC)
23. 1 week na post stroke:
TCT van 40 punten of meer = binnen/na 6 weken zelfstandig loopt
TCT van 40 of minder = heup extensie MRC van 3 of meer = 12 weken lopen
MRC van 3 of minder = niet meer lopen
24. PREP2:
Predict recovery potential
25. Doel:
Voorspellen van de functionele resultaten van de bovenste ledematen na een beroerte
26. Includeren:
Patiënten met een eerste ischemische beroerte
Patiënten met een eerdere of eerste ischemische beroerte of bloeding
27. Werking:
Schouder abductie en Vingers extensie op de MRC schaal
- SAFE >5 - <80 jaar = excellent
(MRC 5 of meer en 80 jaar of jonger)
- SAFE >5 - >80 jaar – SAFE >8 = excellent
(MRC 5 of meer, 80 jaar of ouder maar SAFE is 8 of meer)
- SAFE >5 - >80 jaar – SAFE <8 = good
(MRC 5 of meer, 80 jaar of ouder maar SAFE 8 of minder)
FH8
28. Wat is validiteit?
Meet de test wat hij zou moeten meten? (Tijd op laptop is valide)
29. Responsiviteit –
Is iemand werkelijk vooruit gegaan? Werkelijk vooruitgang? Geen meetfout
30. Gebruiksvriendelijkheid –
Materialen test tijd en moeite
31. Betrouwbaarheid –
Is de test betrouwbaar? (Zon – tijd wel valide niet betrouwbaar)
32. Wanneer moet je basismeetinstrumenten altijd afnemen?
Tijdens het diagnostisch proces
Aan het eind van 1e week na ontstaan van het CVA
3 maanden na ontstaan van het CVA
6 maanden na ontstaan van het CVA
Bij afsluiting van een behandelperiode
Bij overdracht van de patiënt aan een collega-fysiotherapeut
33. Motricity Index (MI) :
,FH1
1. Welke 2/3 types beroerte heb je?
-Stolsel/herseninfarct (ischemische beroerte)
-Hersenbloeding (hemorragische beroerte)
(en dan heb je nog de TIA = tijdelijke infarct)
2. Wat is de afkorting van CVA:
Cerebro vasculair accident
3. Wat is de afkorting van TIA:
Transient Ischemisc Attack
4. Wat is de functie van het corpus collosum?
Verbindt rechterkant van de hersenen met de linker kant
5. Wat is de functie van de thalamus?
Bepaalt welke informatie moet worden doorgegeven aan je hersenschors of andersom
6. Wat is de tijdlijn na een CVA?
Eerst gaat de lijn omlaag, je kunt heel weinig
Na enkele dagen gaat het met een stijgende lijn omhoog
Na 6 maanden kan het zo blijven, kan het stijgen of dalen
7. Hoe kan de lijn dalen of stijgen na 6 maanden?
Stop van revalidatie, leeftijd, toegenomen zelfvertrouwen, gebrek aan motivatie, recidief en
sociale ondersteuning om naar huis te gaan
8. Welke verschillende fases heb je in de tijdlijn?
- Hype acute fase
- Vroege revalidatie fase
- Late revalidatie fase
- Revalidatie chronische fase
9. Wat is bij iedere fase het doel?
- Hype acute fase (duurt 0-24 uur en mag niet uit bed preventie van complicaties)
- Vroege revalidatie fase (duurt tot 2 maanden herstel van functie indien mogelijk
(eventueel compensatie strategieën aanleren, voorkomen of verminderen van
beperkingen in activiteiten en participatie problemen. Eventueel aanpassingen in
omgeving en thuiszorg (voorlichting en educatie)
- Late revalidatie fase (duur 3-6 maanden voortzetting vroege revalidatie met nadruk
op preventie en vermindering van beperkingen in activiteiten en participatieproblemen)
- Chronische fase (vanaf 6 maanden ondersteuning en begeleiding van de patiënt,
optimaliseren van het sociaal functioneren, ondersteuning emotioneel proces, leren
omgaan met beperkingen, lichamelijke conditie op peil houden en bewaken kwaliteit van
leven)
10. Wat is de sequentie van natuurlijk herstel (mobiliteit)
1. Zitten 2. Opstaan en gaan zitten 3. Veilig staan 4. Lopen (ADL, fietsen, autorijden)
11. Wat zijn voorbeelden van benaderingswijzen?
Afleiding (zie je m’n hand, kan je mijn hand aantikken)
Expliciet (alles voordoen en mee helpen met beweging, continu praten en uitleg)
Motor approach (zeggen en dan patiënt zelf doen, mag controleren, is meer op
lichaamsniveau)
Knowledge of results (gaat om het resultaat)
Extrinsieke feedback (trainer geeft feedback)
Action approach (meer functioneel bezig)
, 12. Symptomen die kunnen komen na een beroerte:
- Pushersyndroom = duwen zich onbewust naar hun aangedane zijde zowel in zit als in
stand balansproblemen
- Emotionele ontremming = meteen heel erg boos of vreselijk verdrietig
- Anemsie = geheugenverlies
- Apraxie = moeite om complexe handelingen uit te voeren
- Selectiviteit
- Agnosie = onvermogen om dingen te herkennen
- Beweging synergiën
- Extinctiefenomeen = het niet kunnen waarnemen of voelen van iets wat aan 2 kanten
tegelijk wordt aangeboden, terwijl het wel gevoeld of gezien kan worden als het
afzonderlijk rechts en links wordt aangeboden
- Afasie van Broca = moeite om te gaan praten en maken van korte zinnen (motorisch)
- Hemianopsie = helft van gezichtsveld niet kunnen zien
- Alexie = niet kunnen lezen
- STNR agrafie gekruiste strekreflex
- TLR
- Hemiparese = verlamming aan 1 kant van het lichaam
- ATNR = asymmetrische tonisch nekreflex, automatische reactie bij een baby waarbij de
arm en het been worden gestrekt aan de kant waar het hoofdje naar toe gedraaid is
- Geassocieerde reacties
- Afasie van Wernicke = moeite om dingen te begrijpen die andere mensen tegen ze
zeggen (sensorisch)
- Mentale traagheid = snelheid van informatieverwerking is vertraagd
- Desoriëntatie in tijd, plaats, persoon
- Positieve en negatieve steunreactie
- Dysartrie = problemen met juist uitspreken van de woorden
- Hemi-inattentie = stoornissen van de aandacht voor 1 zijde van het lichaam – minder
aandacht voor aangedane zijde
- Verstoord lichaamsschema = niet juist aanwijzen (linker hand linker oor etc.)
- Neglect apathie = volledig verwaarlozen van aangedane kant
13. Gevolgen van een beroerte:
Sensomotorisch functioneren (dingen die je kan zien, zoals sleepvoet, je ziet een probleem)
Cognitief neuropsychologisch functioneren (niet zien)
Sociaal emotioneel functioneren (niet zien)
14. Wat is discreet, serieel en continu?
Begin-einde, serie van activiteiten en geen begin/einde
FH5
15. Prognose loopvaardigheid 6 maanden na CVA:
Trunc control test (zitbalans) en motricity index (motorische functie been)
Voorkeur dag 2 na CVA (hogere score = beter functioneren, kracht)
16. Prognose functionele verandering loopvaardigheid:
FAC en 10 meter looptest
17. Prognose arm-hand vaardigheid 6 maanden na CVA:
Fugl Meyer assessment (extensie vingers) en motricity index (abductie schouder)
Voorkeur dag 2 na CVA
18. Prognose functionele verandering arm-hand vaardigheid:
, FAT en ARAT
19. Prognose ADL-vaardigheden 6 maanden na CVA:
Barthel Index
20. Prognose functionele verandering ADL:
BI
21. TWIST algoritme:
Time To Walking Independently after STroke
22. Includeren:
18 jaar of ouder, spierzwakte (MI) en begeleiding met lopen (FAC)
23. 1 week na post stroke:
TCT van 40 punten of meer = binnen/na 6 weken zelfstandig loopt
TCT van 40 of minder = heup extensie MRC van 3 of meer = 12 weken lopen
MRC van 3 of minder = niet meer lopen
24. PREP2:
Predict recovery potential
25. Doel:
Voorspellen van de functionele resultaten van de bovenste ledematen na een beroerte
26. Includeren:
Patiënten met een eerste ischemische beroerte
Patiënten met een eerdere of eerste ischemische beroerte of bloeding
27. Werking:
Schouder abductie en Vingers extensie op de MRC schaal
- SAFE >5 - <80 jaar = excellent
(MRC 5 of meer en 80 jaar of jonger)
- SAFE >5 - >80 jaar – SAFE >8 = excellent
(MRC 5 of meer, 80 jaar of ouder maar SAFE is 8 of meer)
- SAFE >5 - >80 jaar – SAFE <8 = good
(MRC 5 of meer, 80 jaar of ouder maar SAFE 8 of minder)
FH8
28. Wat is validiteit?
Meet de test wat hij zou moeten meten? (Tijd op laptop is valide)
29. Responsiviteit –
Is iemand werkelijk vooruit gegaan? Werkelijk vooruitgang? Geen meetfout
30. Gebruiksvriendelijkheid –
Materialen test tijd en moeite
31. Betrouwbaarheid –
Is de test betrouwbaar? (Zon – tijd wel valide niet betrouwbaar)
32. Wanneer moet je basismeetinstrumenten altijd afnemen?
Tijdens het diagnostisch proces
Aan het eind van 1e week na ontstaan van het CVA
3 maanden na ontstaan van het CVA
6 maanden na ontstaan van het CVA
Bij afsluiting van een behandelperiode
Bij overdracht van de patiënt aan een collega-fysiotherapeut
33. Motricity Index (MI) :