100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting arbeidsrecht in sociaal-economische context studiejaar 2020/2021. $9.60   Add to cart

Summary

Samenvatting arbeidsrecht in sociaal-economische context studiejaar 2020/2021.

1 review
 28 views  4 purchases
  • Course
  • Institution
  • Book

Volledige samenvatting van de voorgeschreven literatuur van het boek Pensioenrecht van A.T.J.M. Jacobs.

Preview 4 out of 56  pages

  • No
  • Hoofdstuk 1 t.m 3
  • March 21, 2021
  • 56
  • 2020/2021
  • Summary

1  review

review-writer-avatar

By: nuldrie • 3 year ago

avatar-seller
Samenvatting arbeidsrecht in sociaaleconomische context

Week 1 | § 1.1.-1.3 / §3.1 -3.2 / § 3.27

§ 1.1. Inleiding
Vroeger hoopte men vooral op de kinderen voor een verzorgde oude dag. Vanaf de industriële
revolutie boenen de traditionele stelsels in de Westerse samenleving te veranderen. De
socialisten pleitten voor een staatspensioen. In Nederland werd in 1919 de invaliditeitswet
ingevoerd die onder andere een ouderdomsrente bracht. De werknemer kreeg dan op 65-jarige
leeftijd een ouderdomsrente naar verhouding tot zijn hoeveelheid dienstjaren en zijn loon. Dit
was echter geen vetpot en daarom bleef voor de beter bezoldigden de reden voor een
aanvullend pensioen bestaan. Die werd geboden door particuliere verzekeraars, maar ook door
grote ondernemingen die eigen pensioenfondsen oprichtten. Deze pensioenvoorzieningen
schoten echter voor veel Nederlanders nog steeds tekort. Pas na WOII kwam een noodwet
Ouderdomsvoorziening tot stand en uiteindelijk trad in 1957 de Algemene Ouderdomswet in
werking.

§ 1.2. Verschillende regelingen voor ouderdomspensioen
De AOW biedt iedere ingezetene die de AOW-leeftijd bereikt een ouderdomspensioen. De
hoogte ligt op het niveau van het sociaal minimum. Daarom hebben de meeste mensen ook
een aanvullend pensioen, verschaft door een pensioenfonds of een particuliere verzekeraar.

De AOW is sluitend  zij omvat de gehele bevolking, voor zover en althans de betrokken
persoon voldoende lang in Nederland heeft gewoond. De aanvullende pensioenvoorziening is
niet sluitend. Dit is namelijk niet algemeen verplicht en dat betekent dat er ook Nederlanders
zijn die geen aanvullend pensioen hebben. De Nederlandse wetgever heeft dit aanvullend
pensioen namelijk niet algemeen verplicht willen stellen. Echter, de wetgever ging wel over
tot een paar surrogaatoplossingen:
- Er werd een wet afgekondigd die erin voorziet dat de minister in een bepaalde
bedrijfstak de ondernemers kan verplichten zich aan te sluiten bij een
bedrijfstakpensioenfonds (= Wet Bpf 2000)
- Er kwam wetgeving om veilig te stelen dat de particuliere pensioenfondsen goed
worden beheerd, zodat zij op lange termijn de pensioentoezeggingen gestand kunnen
doen (= de Pensioenwet)
o In deze wetgeving zijn in de loop der jaren steeds meer inhoudelijke eisen aan
de niet-wettelijke pensioenregelingen opgenomen, o.a.:
 Om gelijke behandeling te verzekeren
 Om te voorkomen dat werknemers die van werkgever veranderen
geconfronteerd kunnen worden met een breuk in hun aanvullende
pensioenvoorziening die negatief uitwerkt op hun latere
ouderdomspensioen
 Om Europese voorschriften omtrent pensioenen ten uitvoer te leggen
- De aanvullende pensioenvoorziening wordt fiscaal gefaciliteerd.

§ 1.3. Drie pijlers, twee financieringen; ’s werelds beste, maar toekomstbestendig?



1

,In Nederland is de pensioenvoorziening voor ouderen meestal een tweetraps- en soms een
drietrapsaangelegenheid. De AOW verschaft alle Nederlanders een gelijke basisuitkering op
het minimumniveau. Daarbovenop hebben de meeste werknemers een of andere vorm van
aanvullend pensioen via hun werk. Deze tweede pijler is internationaal gezien zeer sterk
ontwikkeld. Ten slotte hebben veel Nederlanders ook nog individuele voorzieningen getroffen
(lijfrentepolis, pensioensparen, eigen vermogen, enz.). Dit is de derde pijler.

De eerste pijler (AOW) wordt gefinancierd volgens het omslagstelsel  de huidige generatie
betaalt voor de huidige gepensioneerden. Er wordt dus niet aan fondsvorming gedaan.
De tweede pijler daarentegen werkt volgens het kapitaaldekkingsstelsel  uit de nu betaalde
premies moeten later de pensioenen worden betaald. Fondsvorming staat centraal.




Onder Nederlandse economen en politici bestaat al langere tijd meer discussie over de vraag
of het Nederlandse pensioenstelsel op zijn toekomst is voorbereid. De sterke rol van het
wettelijke pensioen daarin was de vrucht van het vroegere Keynesiaanse denken, dat helemaal
niet zo zwoer bij het sparen voor de oude dag. In dat denken beschouwde men een goede
pensioenvoorziening niet als een kwestie van sparen, maar van verdelen. Het hangt dan af van
de wil van de toekomstige generatie of die geld wil afstaan voor pensioenen. Dat kan alleen
als die generatie rijk genoeg is om dit af te staan.

§ 3.1. Korte geschiedenis van de aanvullende pensioenvoorziening en haar regulering
In de eerste helft van de 19e eeuw (1836) kwam de rijksoverheid met een pensioenfonds voor
haar hoogste ambtenaren, in 1890 uitgebreid tot alle rijksambtenaren. Pas na WOII maakte de
aanvullende pensioenvoorziening een stormachtige groei door. In eerste instantie (tot midden
jaren 1920) werd pensioen vaak gezien als schenking van de werkgever. Daarna duidde men
het pensioen als een natuurlijke verbintenis en pas sinds rond 1930 wordt meestal ervan
uitgegaan dat pensioen een vorm van uitgesteld loon is.

De eerste pensioenfondsen waren ondernemingspensioenfondsen. Later kwamen daar ook
bedrijfstakpensioenfondsen bij. Echter, niet alle werkgevers wilden meedoen aan dit
bedrijfstakpensioenfonds. De Wet AVV gold als een te zwak mechanisme om hen daartoe te
dwingen en uiteindelijk werd daarom in 1949 een vergelijkbare wet tot stand gebracht: de
Wet verplichte deelneming in bedrijfspensioenfondsen (Wet Bpf). Deze wet werd in 2000
vervangen door de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (Wet Bpf
2000).


2

,Bij de ondernemingspensioenfondsen ging nog weleens wat mis. Soms gingen bedrijven
failliet en was het pensioengeld dus ook weg. In 1952 is daarom de Pensioen- en
spaarfondsenwet (PSW) tot stand gekomen. Deze wet moest verzekeren dat gewekte
pensioenverwachtingen ook gewaarborgd zouden worden.

Op basis van de Wet Bpf en de PSW heeft de aanvullende pensioenvoorziening zich in NL na
WOII zeer gunstig kunnen ontwikkelen.

In de jaren ’90 kwam er een nieuw dreigend probleem: de vergrijzing. Toen de
aandelenkoersen begin 21e eeuw ook nog instortten, bleek dat de meeste fondsen niet
financieel solide waren en dat er noodplannen gemaakt moesten worden om de solidariteit te
herstellen. Premieverhogingen en versobering van de pensioenregelingen waren het gevolg.
Verder ontstonden er nog een aantal problemen en wensen:
- Nog niet alle werknemers werden gedekt door de aanvullende pensioenvoorziening
- Veel werknemers liepen bij verandering van werkgever een verlies aan
pensioenrechten op
- De aanvullende pensioenvoorziening was gebaseerd op het oude model van
rolverdeling en bevatte daarom veel ongelijke behandeling van mannen en vrouwen
- De verevening van pensioenrechten bij echtscheiding was niet geregeld.

Daarnaast kwamen er steeds meer mogelijkheden om zelf keuzes te maken voor werknemers.
Met het oog op deze wensen en problemen werd de PSW steeds verder uitgebreid. Dit zorgde
echter voor een onduidelijk en verspreid geheel en daarom trad op 1 januari 2007 een nieuwe
Pensioenwet tot stand. De PSW is met de inwerkingtreding van de Pensioenwet komen te
vervallen. De Wet Bpf 2000 is blijven bestaan.

Uitganspunt van de PW is dat de positie van degenen met die de pensioentoezegging bij een
commerciële verzekeraar is ondergebracht, niet beter of slechter mag zijn dan de positie van
degenen van wie het pensioen bij een pensioenfonds is ondergebracht. Echter, op tal van
aspecten, zoals solvabiliteit en toezicht, zijn pensioenverzekeraars onderworpen aan andere
regels, buiten de PW, dan de pensioenfondsen.

Omdat in 2008-2009 een kredietcrises ontstond, werden er twee commissies ingesteld om
diverse pensioenvraagstukken in beeld te brengen en om het Financieel Toetsingskader (FTK)
te evalueren: de Commissie-Goudzwaard en de Commissie-Frijns. Het kabinet gaf aan de
problematiek in twee sporen aan te willen pakken. Enerzijds werd ingezet op verbetering van
het bestaande financieel toetsingskader en anderzijds wilde het kabinet ruimte bieden voor
meer voorwaardelijke pensioenen.

Uiteindelijk kwam de indexatie van pensioenen bijna geheel tot stilstand. Om de
pensioenvoorzieningen meer toekomstbestendig te kunnen maken, hebben de besturen van
pensioenfondsen:
- De pensioengerechtigde leeftijd moeten verhogen naar 67 jaar;
- De stijging van de levensverwachting in (toekomstige) indexaties verwerkt; en
- Het indexatiebeleid meer gericht op nominale zekerheid op langere termijn met het
oog op de belangen van jongere generaties.

3

, De aanbevelingen van de Commissie-Goudzwaard en de Commissie-Frijns waren een
aanleiding voor sociale partners om een Pensioenakkoord te sluiten (in 2011). Deze stukken
gaven ten aanzien van de aanvullende pensioenvoorziening een aantal uitwegen aan:
1. Er zou bijgesteld financieel toetsingskader moeten komen dat ook werkgevers en
werknemers in staat zou moeten stellen een plafond te stellen aan hun stijgende
pensioenlasten.
a. In 2014 is de Wet tot Wijziging van de Pensioenwet en het FTK inwerking
getreden.
2. Er zou een nieuw soort pensioencontract ingevoerd moeten worden waarin sprake is
van volledig voorwaardelijke pensioenaanspraken.
a. In juni 2013 in is een voorontwerp Wet invoering reële ambitieovereenkomst
opgesteld, daarna kwam een nationaal debat en in de loop van 2015 is een
wetsontwerp ingediend, maar het kabinet kwam niet verder dan een
hoofdlijnennotitie.
3. Daarnaast zou er via een wetsontwerp verbetering gebracht moeten worden in de
bestuursstructuur van de pensioenfondsen
a. In 2013 is de Wet verbetering bestuursstructuur pensioenfondsen in werking
getreden.
4. De pensioencommunicatie zou moeten worden verbeterd
a. In 2015 is de Wet verbetering pensioencommunicatie in werking getreden
5. Tot slot zouden de pensioenlasten moeten worden teruggebracht.
a. In 2014 is de Wet tot wijziging van het fiscale kader van de
pensioenvoorziening in de tweede pijler inwerking getreden.

De wet tot wijziging van de pensioenwet en het FTK had ten doel wat meer stabiliteit te
brengen in de aanvullende pensioenen door pensioenfondsen, die in financieel zwaar weer
zitten, wat meer tijd te geven om orde op zaken te stellen, maar ze voor het benutten daarvan
wel strakker aan de teugel te nemen. Enerzijds krijgen pensioenfondsen nu de kans om
kortingen op ingegane pensioenen over een langere periode uit te smeren, waardoor ze niet zo
abrupt en omvangrijk hoeven uit te vallen. Hier kwam veel kritiek op vanuit de Raad van
State, omdat die risico’s naar de toekomst verschuift en dus jongeren tot potentiële verliezers
maakt. Anderzijds worden de fondsen, die er nog niet echt goed bij staan, sterk aan banden
gelegd om indexatie toe te passen en opgelopen achterstanden in indexaties en door kortingen
weg te werken. Hierop kwam weer veel kritiek door ouderenbonden, omdat ouderen nu
waarschijnlijk in de nabije toekomst de indexatie wel kunnen vergeten gezien de toestand van
het pensioenfonds.

De wet tot wijziging van het fiscaal kader aanvullende pensioenvoorziening had ten doel het
plafond voor de fiscale vrijstelling van pensioenpremies te verlagen en er ook nog een
inkomensplafond voor in te stellen. Deze maatregel moest een forse bijdrage leveren om het
tekort op de Nederlandse begroting te brengen binnen de normen van de EU. Deze maatregel
zou de pensioenfondsen er daarnaast toe moeten brengen hun premies te verlagen. Dat zou
vervolgens weer goed zijn voor de werkgelegenheid, want werkgevers kunnen daardoor meer
investeren en werknemers kunnen meer geld uitgeven. Probleem van deze maatregel is echter
dat wanneer de fondsen doen wat de regering wil (pensioenpremies verlagen), ze dan de kans


4

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller elsemiekezomers. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $9.60. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

73091 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$9.60  4x  sold
  • (1)
  Add to cart