100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Uitgebreide aantekeningen van WC 1 t/m 7 RTO! $6.32   Add to cart

Answers

Uitgebreide aantekeningen van WC 1 t/m 7 RTO!

1 review
 83 views  6 purchases
  • Course
  • Institution
  • Book

Hele duidelijke en uitgebreide aantekeningen van alle werkcolleges van het vak Rechtsbescherming tegen de overheid. Bijna woord voor woord en aangevuld met leerstukken uit het boek! Inclusief alle vragen/ casussen/ uitgebreide antwoorden en extra theorie.

Preview 4 out of 48  pages

  • May 28, 2020
  • 48
  • 2019/2020
  • Answers
  • Unknown

1  review

review-writer-avatar

By: Amisi20 • 4 year ago

avatar-seller
WC 1 Rechtsbescherming tegen de overheid

 Mogelijke tentamenvraag: mag een avv getoetst worden aan de grondwet?  Exceptief toetsen wordt
wel soms gedaan. Rechtstreeks toetsing in art. 8:3 Awb is uitgesloten. Er is geen wettelijke grondslag dat
men een avv’s mag toetsen aan de GW.

Toetsingsverbod
Toetsingsverbod art. 120 Gw: de rechter treedt niet in de beoordeling van de grondwettigheid van wetten
en verdragen. Het gaat hier om wetten in de formele zin (WIFZ: art 81/82 GW + bepaalde criteria). Wetten
in de materiele zin zijn algemeen verbindend voorschrift.

4 Beginselen van rechtsstaat
- Legaliteitsbeginsel: het uitvoeren van bestuurlijk gezag moet terug te voeren zijn op een wettelijk
voorschrift
- Democratiebeginsel: burgers zouden inspraak moeten hebben
- Legaliteitsbeginsel: aangezien de beperking van de individuele vrijheid begrensd is, dient ze
nauwkeurig omschreven te worden. Het instrument waarmee grenzen kunnen worden gesteld aan de
individuele vrijheidssferen is de wet, die zeker duidelijk moet zijn.  Klassiek-liberale periode was
er sprake van inbreuk op vrijheid ipv van inbreuk in het algemeen.
o Vereist is dus positivering = vastlegging van de beperkingen die aan de burgers opgelegd
worden in wetgeving (formele zin). Elk overheidsoptreden dient te berusten op een wettelijke
grondslag.
o De wet dient tot stand te worden gebracht door een besluit dan wel een medebeslissing van
een vertegenwoordigd orgaan, waarin in beginsel alle staatburgers middels het actief en
passief kiesrecht vertegenwoordigd kunnen worden.
- Machtsverdeling: een belangrijk uitgangspunt van de klassiek-liberale rechtsstaatidee is dat het
individu primair gericht is op het eigen belang en partijdig indien eigen belang op het spel staat. Er
moet sprake zijn van neutraliteit en objectiviteit:
o Trias: de drie basisbevoegdheden – wetgeving, bestuur en rechtspraak – dienen niet in één
hand te liggen, maar moeten verspreid zijn over verschillende organen die elkaar in
evenwicht houden.
 De uitvoerende macht is in twee opzichten aan de wet gebonden: het bestuur dient
zich niet enkel te houden aan de door de wet gestelde beperkingen, maar ontleent ook
zijn bevoegdheden aan de wet.
- Grondrechten: fundamentele rechten en vrijheden dienen gewaarborgd te zijn in de vorm van
grondrechten. De primaire drager van de vrijheid is het individu als zodanig, de persoon als
autonoom subject. De staat is een instrument om deze vrijheid te waarborgen anders recht op verzet.
De overheid dient zich zo veel mogelijk te onthouden van identificatie met een bepaald mensbeeld
 neutraliteit. De klassieke grondrechten zijn uitdrukking van de basisstructuur van het liberaal-
rechtstatelijke denken: het vrijheidsrecht vormt het uitgangspunt, de beperking de uitzondering.
Gelijkheid door de wet betekent dat de wetgeving geen privileges dient te bevatten.
o Grondrechtsbeperkingen zijn slechts geoorloofd voor zover de Gw dat uitdrukkelijk toelaat.
- Rechterlijke controle: er dient een neutrale derde te zijn die aan de hand van de wetten conflict
zonder aanzien des persoon beslist: niemand dient rechter in eigen zaak te zijn. Bij de rechterlijke
controle van de overheid wordt niet alleen gekeken naar de wettelijke grondslag, maar ook naar de
grenzen van de grondrechten. Ook worden ze getoetst aan algemene beginselen van behoorlijk
bestuur en soms ongeschreven beginselen. Deze neutrale rechter dient toegankelijk te zijn voor de
burger.

Vraag 1
Van 1848 tot 1983 bepaalde de Grondwet: ‘De wetten zijn onschendbaar’. Volgens de toelichting moest
deze bepaling aldus worden verstaan dat zij elke toetsing door de rechter van de formele wet, aan welke

,hogere regeling dan ook, uitsloot. Sinds de grondwetswijziging van 1983 luidt het in artikel 120 Grondwet
neergelegde toetsingsverbod: ‘De rechter treedt niet in de beoordeling van de grondwettigheid van wetten’.
Deze nieuwe formulering van het toetsingsverbod heeft de vraag opgeworpen of de rechter de wet wèl mag
toetsen aan andere dan grondwettelijke normen, vooral aan fundamentele rechtsbeginselen.
a. In welk arrest is deze vraag aan de orde geweest?
HR Harmonisatiewet 1989, voorloper van art. 120 Gw. De Hoge Raad vond dat als zij zelf zouden toetsen
aan het rechtszekerheidsbeginsel, hij de taak van de wetgever zou overnemen. Dit zou niet verenigbaar zijn
met het huidige staatbestel, dus onverenigbaar met de trias politica. Vergaand verbod van toetsing. De Hoge
Raad oordeelt dat een wet in formele zin niet aan het Statuut, maar ook niet aan een ongeschreven
rechtsbeginsel mag worden getoetst. Wet mag wel getoetst worden aan een verdrag indien een ieder
verbindend (art. 94 Gw).
b. Leg uit welk antwoord de Hoge Raad op deze vraag heeft gegeven en noem argumenten waarom
de HR tot dit antwoord is gekomen.
In HR Harmonisatiewet (WIFZ) werd de HR geconfronteerd met de vraag of die wet mocht worden getoetst
aan een fundamentele rechten. De rechter bemoeit niet met de inhoud, dat moet de wetgever doen, als de
rechter dat wel zou doen dan zou hij op de stoel van de wetgever gaan zitten. Dit is niet toegestaan.
HR stelt dat de rechter de wet niet mag worden getoetst aan de Gw, het Statuut en ongeschreven
rechtsbeginselen. De HR heeft dus gekozen voor een toetsingsverbod. Dit komt naar voren in r.o. 3.5 en
3.6.
- R.o. 3.5: uit de grondwetgeschiedenis volgt dat met art. 120 Gw niet wat anders werd bedoeld dan
met de oude onschendbaarheidsbepaling. Bovendien is een ruim toetsingsverbod wezenlijk voor de
traditionele plaats van de rechter binnen het staatsbestel.
- R.o. 3.6: dat de rechter de hem gestelde grenzen (van de trias) zou overschrijden door te oordelen
dat art. 120 Gw zich niet (ook) tegen toetsing van de wet aan fundamentele rechtsbeginselen
verzet. (Terughoudende rechter).
- R.o. 3.4: er staan verschillende argumenten om wel de wetten te toetsen aan rechtsbeginselen.
o Er gebeurt nu al een toetsing aan verdragen dus zou dit ook moeten kunnen. We doen het
al bijvoorbeeld via art. 6 EVRM.
o Rechtsbescherming tegen de overheid, belangrijk om de burgers te beschermen.
o In de praktijk ligt er veel macht bij de regering. De uitvoerende macht is niet democratisch
gelegitimeerd. Toetsing zou dus mogelijk moeten zijn.

Vraag 2
Gelet op het belang van onafhankelijke bestuursrechtspraak in een democratische rechtsstaat mag men
verwachten dat de organisatie van de bestuursrechtspraak een stevige verankering kent in de Grondwet.
a. Hoe is de organisatie van bestuursrechtspraak in de Grondwet geregeld?
Het is in Nederland geen wet op onafhankelijke bestuursrechtspraak, maar we hebben wel art. 6 EVRM.
Art. 112 lid 2 Gw: de berechting van geschillen die niet uit burgerlijke rechtsbetrekkingen zijn ontstaan =
bestuursrechtspraak
Art. 73 lid 3 Gw: de wetgever heeft veel ruimte om de bestuursrechtspraak vorm te geven.
Art. 2 wet op rechterlijke organisatie
Dit zijn de vier hoogste rechtsinstanties in de bestuursrechtspraak:
Eerste aanleg: rechtbank sector bestuursrecht.
- Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

, - CBB: centrale beroep voor bedrijfsleven
- CRVB: centrale raad van beroep
- Belastingkamer van de hoge raad
*De civiele rechter is de restrechter
Aan de ontwikkeling van het stelsel van bestuursrechtspraak ligt een tot het canon van het Nederlandse
staats- en bestuursrecht behorende discussie tussen Loeff en Struycken ten grondslag. Die discussie was er
in essentie op gericht een brug te slaan tussen bestuurlijke discretie en rechterlijke toetsing.
b. Geef aan wat met de spanning tussen bestuurlijke discretie en rechterlijke toetsing wordt bedoeld.
Eerst de termen definiëren.
“Bestuursorgaan X kan/moet Y indien Z”
• Beleidsruimte (‘kan’) versus geen beleidsruimte (‘moet’)
• Indien vage wettelijke termen (Z):
o Beoordelingsruimte: de wetgever heeft bewust ruimte toegekend aan bestuursorgaan om
wettelijke term in te vullen (subjectief vage termen)
o Objectief vage termen: het is onmogelijk voor de wetgever om een meer exacte aanduiding
van een wettelijke term te geven
• Relevantie voor relatie tussen bestuur en rechter: terughoudende toetsing (beleidsruimte,
beoordelingsruimte) of volle toetsing door rechter
Beslissingsruimte = de rechter zal minder dringend toetsen. Als de wetgever het bestuur meer bevoegdheid
heeft gegeven zal de rechter minder bevoegdheid hebben en lichter toetsen. De rechter gaat toetsen of een
redelijk bestuursorgaan zo zou kunnen handelen: minder indringend.
- Beleidsruimte: bestuur wordt de keuze gegeven om een bepaalde bevoegdheid uit te oefenen/in te
zetten
o Kenmerkt zich mogelijk met ‘kan’
o Rechter respecteert de beleidsruimte
- Beoordelingsruimte: bewust vage termen zodat een bestuursorgaan ruimte heeft. De rechter past hier
volle toetsing toe.
o Kenmerkt zich met ‘naar oordeel van’
o Rechter moet toetsen met een redelijke afstand, redelijk toetsen

Nieuwe terminologie:




Achtergrond voor wijziging in terminologie: geen enkele publiekrechtelijke bevoegdheid is volledig vrij.
De rechter mag niet op de stoel van de wetgever gaan zitten.
1. Een belangrijk beginsel van de bestuurlijke rechtspraak: legaliteitsbeginsel  bestuursorgaan voert
wil van de wetgever uit onder voortdurend politieke controle en verantwoordelijkheid
2. De wetgever kent jou ook beslissingsruimte toe door bepaalde termen in de wet.
3. Rechter toetst rechtmatigheid van bevoegdheidsuitoefening, maar is niet bevoegd te treden in aan
bestuur toegekende beslissingsruimte. Anders kritiek: activistisch/treedt in politieke domein. Enkel
controle op de buitengrenzen van bestuurlijke bevoegdheidsuitoefening: toetsing aan misbruik of
oneigenlijk gebruik van bevoegdheid, verbod van willekeur en détournement de pouvoir.
4. Kritiek Struycken

, Vraag 3
In de klassieke opvatting van de trias politica wordt ervan uitgegaan dat de wetgever het recht vormt, het
bestuur het recht toepast in het concrete geval en de rechter toetst of die bevoegdheidsuitoefening in
overeenstemming is met het recht.
Geef aan waarom die opvatting niet meer past in de huidige meergelaagde rechtsorde en wat dit betekent
voor de rol van de rechter in de ontwikkeling van het recht.
Er was voorheen sprake van een strikte machtenscheiding terwijl er hedendaags meer sprake is van een
balance of powers / checks and balances. De machten kunnen niet strikt los van elkaar worden gezien.
Meer gelaagde rechtsorde: er is niet een enkele wetgever: internationaal, EU en nationaal. Het zwaartepunt
ligt bij de regering, ligt vooral bij de uitvoerende macht. De rechter gaat indringender toetsen, omdat het
bestuur meer bevoegdheden toegedeeld heeft gekregen.
Wanneer gaat de rechter te ver? Kwestie van interpretatie

Vraag 4
Janssen heeft een oude boerderij gekocht. Omdat er ingrijpende verbouwingswerkzaamheden (onder andere
aan het dak) nodig zijn, vraagt hij een omgevingsvergunning aan. Die wordt hem echter geweigerd door het
college van b. en w. wegens strijd met de bouwvoorschriften. Een door Janssen ingediend bezwaar wordt
ongegrond verklaard. Vervolgens stelt hij beroep in bij de rechtbank. De winter staat voor de deur en
Janssen is bang dat het dak het niet zal houden als er een laag sneeuw op zou komen te liggen. Hij besluit
dan ook niet te wachten met het verrichten van verbouwingen en vraagt door middel van een voorlopige
voorziening aan de voorzieningenrechter dat hij wordt behandeld alsof hij in het bezit is van een vergunning.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening kennelijk
ongegrond. Hij vindt de zaak glashelder en volgens hem heeft het geen zin Janssen ter zitting uit te nodigen.
Janssen wil deze uitspraak aanvechten omdat hij niet aan het woord is gelaten. Kan dat?
In beginsel is geen hoger beroep mogelijk tegen een uitspraak in voorlopige voorziening (volgt uit art. 8:104
lid 4 Awb). Het appelverbod zou kunnen worden doorbroken als de voorzieningenrechter eisen van goede
procesorde en fundamentele rechtsbeginselen zou hebben geschonden (bijvoorbeeld het recht om gehoord te
worden). Dit is bepaald in de uitspraak Geschorste ongewenstverklaring van de ABrvS. Art. 8:83 lid 3
Awb stelt echter dat de voorzieningenrechter het verzoek tot voorlopige voorziening kennelijk ongegrond
kan verklaren en dit zonder voorafgaande zitting en oproeping van de partijen. Men kan hier niet tegenin
gaan, omdat we een toetsingsverbod hebben en dus niet tegen rechtsbeginsel van behoorlijk bestuur kunnen
toetsen. Bijgevolg kan Janssen de uitspraak van de voorzieningenrechter niet aanvechten, omdat hij niet aan
het woord is gelaten.
Vraag 5!
Met de uitspraak van de ABRvS in de Alcoholslotzaak lijkt zij in zekere zin (het is zo!) afstand te nemen
van de toetsingsstandaard die de Hoge Raad in het Landbouwvliegersarrest introduceerde voor de toetsing
van algemeen verbindende voorschriften.
a. Leg uit wat hiermee wordt bedoeld.
Eerste de zaken uitleggen!
- Stap 1: Wat wordt besloten in Landbouwvliegers? Avv’s mag worden getoetst aan hoger recht,
maar dat moet terughoudend gebeuren. Maar hoe formuleert de Raad hoe die toets eruit moet
zien? Toetsen aan willekeur! (vermeld dit op het tentamen r.o. 6.1). wanneer is er willekeur:
wanneer de belangen in aanmerking genomen we tot de consultatie komen dat de bestuursorgaan
niet in redelijk tot het besluit zal zijn gekomen. Dit is heel terughoudend, alleen bij willekeur! Alleen
als het erg onredelijk is. Alleen dan vernietiging van een beschikking. We kijken enkel naar de
buitengrenzen.

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller TaliaJansen. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $6.32. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

72964 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$6.32  6x  sold
  • (1)
  Add to cart