Samenvatting Theorie gespreksvoering

Gespreksvoering SRW




Gespreksvoering
1 Theorie: Hoofstuk 1: communicatieprocesmodel
1.1 Model
Mensen zijn altijd bewust of onbewust bezig met communicatie of interactie

Elk gedrag verbaal of non-verbaal dat door anderen kan waargenomen worden = communicatie.

Verschillende communicatievormen:

 Intrapersoonlijke communicatie
o Communicatie binnen 1 persoon
o Denken
o Wat je zegt tegen jezelf
o De zender is tegelijk ook ontvanger
 Interpersoonlijke communicatie
o Communicatie tussen 2 of meer mensen
o Direct of via medium
 Meestal face-to-face
o Voortdurende rolwisseling (zender – ontvanger, ontvanger – zender)
 Massacommunicatie
o Iedereen is ontvanger
o Openbaar communicatiemiddel
 Krant, radio, tv
o Feedback is moeilijker

 Communicatie is dus niet altijd een één-op-één proces

Communicatieproces:

 Altijd een zender die een boodschap zend naar de ontvanger
 Er kunnen communicatiefouten ontstaan van beide kanten bij het:
o Encoderen
 In een bepaalde vorm gieten
 Mensen geven een verpakking aan de boodschap
o Decoderen
 Het interpreteren en het evalueren van de boodschap
 Omzetten in taal




1
Evert Binnard

,Gespreksvoering SRW



Communicatie is niet een lineair eenrichtingsproces, van zender naar ontvanger

In dit ingewikkelde proces spelen een aantal modelfactoren een belangrijke rol:

 Context: waarin de communicatie zich afspeelt
 Encodering of de inhoud en vorm die men kiest om de boodschap te formuleren
 Kanaal dat men kiest
 Decodering of interpretatie van de boodschap
 Doel, behoeftes en bedoeling van de zender en de ontvanger
 Referentiekader van zender en ontvanger
 Feedback dat men krijgt




2
Evert Binnard

, Gespreksvoering SRW



1.2 Modelfactoren
1.2.1 Context
De context waarin we communiceren is een zeer belangrijke factor

 Tijd
o Moment van dag, jaar… kan invloed hebben op communicatie
o Tijdstip waarop iets gezegd of gedaan wordt, bepaald hoe het geformuleerd wordt
maar ook aankomt
 ’s ochtends versus ’s avonds
 Plaats
o Omgeving bepaalt niet alleen hoe, maar ook waarover je al dan niet zal spreken
o Verschil tussen klaslokaal en stamcafé
o Binnen ben je beter verstaanbaar dan buiten
 Omstandigheden
o Prettige, onprettige, gunstige of ongunstige
o Wat is er vooraf gebeurd?
o Wat zijn de doelen van beide partijen?
o Wat is de relatie?
o Wat is de toestand waarin men zich bevindt?
 Dit zal allemaal bepalen hoe de andere de boodschap interpreteert

1.2.2 Codering en kanaalkeuze
De zender codeert zijn boodschap. Ideeën, gedachten, gevoelens die we aan iemand meedelen gaan
we ‘verpakken’. Deze ideeën, gedachten, gevoelens worden gecodeerd (vertaald) in verbale of non-
verbale boodschappen. De zender heeft iets in zijn hoofd en moet dat vertalen in woord en gebaar.

 Verbaal
o Woordelijke formulering
 Paraverbaal
o Stemhoogte
o Intonatie
o Hard-zacht
o Uitspraak
 Non-verbaal
o Gedrag
o Mimiek
o Gebaren

 Hierdoor krijgt de boodschap verschillende lagen

Verschillende lagen:

 Bovenstroom
o = wat er precies gedaan en gezegd wordt
o Inhoud van de boodschap
 Onderstroom
o = hoe en wanneer en dat het gedaan en gezegd wordt
o Hoe men zich voelt en verhoudt tot de ander
o Wat men zou willen van de ander


3
Evert Binnard