Privaatrecht 1
Les 1: Rechtshandeling en overeenkomst
Het publiekrecht geeft regels ten aanzien van de rechtsverhouding tussen de burger
en overheid en tussen overheidsinstanties onderling. De overheid handelt hier vanuit
een machtspositie. Het privaatrecht geeft regels ten aanzien van de
rechtsverhouding tussen burgers en van burgers tot goederen.
Een feitelijke handeling is niet gericht op een rechtsgevolg. Bij een feitelijke
handeling onrechtmatige daad is er iets wat fout gaat, zoals een ongeluk. Een
rechtshandeling is gericht op een rechtsgevolg. Een meerzijdige rechtshandeling
gaat over een aanbod en aanvaarding, zoals een schenking of overeenkomst. Een
eenzijdige rechtshandeling is als één iemand beslist en de ander het moet
accepteren, zoals huur opzeg. De huur opzeg is persoonsgericht, een aanbod op
marktplaats is ongericht. Een bloot rechtsfeit is iets wat gewoon gebeurt, zoals 18
worden.
Materieel / objectief recht zijn alle rechten en plichten. Dwingend recht mag men niet
van afwijken (moeten!). Aanvullend recht is recht dat van toepassing is zover men
niet anders is overeengekomen (kunnen). Een relatief recht geldt voor één of enkele
personen. Een absoluut recht geldt voor iedereen. Het goederenrecht (boek 3 en 5
BW) zijn rechten m.b.t. goederen, dit zijn absolute rechten. Het verbintenissenrecht
(boek 6 en 7 BW) gaat over vorderingen op en schulden van een persoon, dit zijn
relatieve rechten. Het goederenrecht en verbintenissenrecht zijn vermogensrechten.
Vermogensrechten (boek 3 BW) zijn alle op geld waardeerbare rechten en plichten
van een persoon.
Een ontbindende voorwaarde is als er een concrete overeenkomst is gesloten, maar
deze kan vervallen als een toekomstige onzekere gebeurtenis plaats vindt. Hierbij
ontstaan wel verplichtingen om datgene wat intussen is verricht weer ongedaan te
maken (art. 6:22 BW).
Een opschortende voorwaarde is dat er pas een concrete overeenkomst ontstaat als
een toekomstige onzekere gebeurtenis intreedt (art. 6:22 BW).
Les 2: Rechtshandeling en overeenkomst
Discrepantie is het verschil tussen de wil en de verklaring.
Een overeenkomst (art. 6:213 lid 1 BW) heeft aanbod en aanvaarding nodig. Hierbij
is sprake van contractsvrijheid, maar deze heeft wel drie eisen: strijd met de
openbare orde, strijd met de goede zeden en strijd met de wet (art. 3:40 BW). De
onderdelen van een overeenkomst zijn: een meerzijdige rechtshandeling en met één
of meer verbintenissen.
Een verbintenis is de rechtsbetrekking tussen twee of meer personen, krachtens
welke de een tot iets gerechtigd is waartoe de ander verplicht is, dit is een relatief
recht. Een verbintenis scheppende overeenkomst is de overeenkomst waarbij
partijen één of meer verbintenissen doen ontstaan. Een eenzijdige overeenkomst
roept slechts één verbintenis, één verplichting in het leven.
Er ontstaat GEEN overeenkomst als:
o De betrokken partij handelingsonbekwaam is.
- Minderjarige
- Onder curatele gestelde
, o Deze in strijd is met de openbare orde, de goede zeden of de wet.
o De wil en verklaring niet overeenkomen.
Uitzondering: art. 3:33 BW
o De wil gebrekkig gevormd is.
Hiervan zijn vier soorten:
1. Dwaling (art. 6:228 BW)
2. Bedreiging (art. 3:44 BW)
3. Bedrog (art. 3:44 BW)
4. Misbruik van omstandigheden (art. 3:44 BW)
De contractvrijheid van een overeenkomst staat voorop, maar de inhoud van de
overeenkomst is afhankelijk van vijf aspecten (art. 6:248 BW):
1. De tekst van de overeenkomst
2. De partijafspraak
3. De redelijkheid en billijkheid
4. De wet
5. De algemene voorwaarden
Uitzondering van een overeenkomst is als de persoon voor de verkoper van belang
kan zijn, dan is het slechts een uitnodiging om in onderhandeling te treden.
Bij het moment van totstandkoming van een rechtshandeling zijn twee regelingen
van belang (art. 3:37 lid 1 en 3 BW):
1. Verklaring in de correcte vorm.
Let op: koop (art. 7:2 BW)
2. Ontvangsttheorie, op welk moment is de verklaring overgekomen bij de
andere partij.
De vereisten van een rechtshandeling:
o De persoon moet handelingsbekwaam zijn (art. 3:32 BW).
- Minderjarige (art. 1:234 BW)
- Onder curatele gestelde (art. 1:381 BW)
o De persoon moet handelingsbevoegd zijn (art. 3:43 BW).
o Het moet voldoen aan de wettelijke eisen (art. 3:33 en 3:37 BW).
Correcte wilsverklaring + correcte vorm
Rechtshandeling nietig (=heeft nooit bestaan):
1. Ontbreken van de wettelijke eisen (art. 3:33 en 3:37 BW).
Uitzondering: gerechtvaardigd vertrouwen (art. 3:35 BW), dan is de
rechtshandeling wel geldig.
2. Strijd met de openbare orde, de goede zeden en de wet (art. 3:40 BW).
3. Handelingsbevoegdheid (art. 3:43 BW).
4. Handelingsonbekwaam (art. 3:32 BW).
Rechtshandeling vernietigbaar (= geldig tot):
1. Handelingsonbekwaam (art. 3:32 BW).
2. Geestelijke stoornis (art. 3:34 BW).
Uitzondering: vertrouwensbeginsel, dan is de rechtshandeling wel geldig.
3. Wilsgebreken (art. 3:44 en 6:228 BW).
4. Pauliana (art. 3:45 t/m 3:48 BW).
Een rechtshandeling wordt vernietigd door een buitenrechtelijke verklaring of
rechtelijke uitspraak (art. 3:49 BW).
Les 1: Rechtshandeling en overeenkomst
Het publiekrecht geeft regels ten aanzien van de rechtsverhouding tussen de burger
en overheid en tussen overheidsinstanties onderling. De overheid handelt hier vanuit
een machtspositie. Het privaatrecht geeft regels ten aanzien van de
rechtsverhouding tussen burgers en van burgers tot goederen.
Een feitelijke handeling is niet gericht op een rechtsgevolg. Bij een feitelijke
handeling onrechtmatige daad is er iets wat fout gaat, zoals een ongeluk. Een
rechtshandeling is gericht op een rechtsgevolg. Een meerzijdige rechtshandeling
gaat over een aanbod en aanvaarding, zoals een schenking of overeenkomst. Een
eenzijdige rechtshandeling is als één iemand beslist en de ander het moet
accepteren, zoals huur opzeg. De huur opzeg is persoonsgericht, een aanbod op
marktplaats is ongericht. Een bloot rechtsfeit is iets wat gewoon gebeurt, zoals 18
worden.
Materieel / objectief recht zijn alle rechten en plichten. Dwingend recht mag men niet
van afwijken (moeten!). Aanvullend recht is recht dat van toepassing is zover men
niet anders is overeengekomen (kunnen). Een relatief recht geldt voor één of enkele
personen. Een absoluut recht geldt voor iedereen. Het goederenrecht (boek 3 en 5
BW) zijn rechten m.b.t. goederen, dit zijn absolute rechten. Het verbintenissenrecht
(boek 6 en 7 BW) gaat over vorderingen op en schulden van een persoon, dit zijn
relatieve rechten. Het goederenrecht en verbintenissenrecht zijn vermogensrechten.
Vermogensrechten (boek 3 BW) zijn alle op geld waardeerbare rechten en plichten
van een persoon.
Een ontbindende voorwaarde is als er een concrete overeenkomst is gesloten, maar
deze kan vervallen als een toekomstige onzekere gebeurtenis plaats vindt. Hierbij
ontstaan wel verplichtingen om datgene wat intussen is verricht weer ongedaan te
maken (art. 6:22 BW).
Een opschortende voorwaarde is dat er pas een concrete overeenkomst ontstaat als
een toekomstige onzekere gebeurtenis intreedt (art. 6:22 BW).
Les 2: Rechtshandeling en overeenkomst
Discrepantie is het verschil tussen de wil en de verklaring.
Een overeenkomst (art. 6:213 lid 1 BW) heeft aanbod en aanvaarding nodig. Hierbij
is sprake van contractsvrijheid, maar deze heeft wel drie eisen: strijd met de
openbare orde, strijd met de goede zeden en strijd met de wet (art. 3:40 BW). De
onderdelen van een overeenkomst zijn: een meerzijdige rechtshandeling en met één
of meer verbintenissen.
Een verbintenis is de rechtsbetrekking tussen twee of meer personen, krachtens
welke de een tot iets gerechtigd is waartoe de ander verplicht is, dit is een relatief
recht. Een verbintenis scheppende overeenkomst is de overeenkomst waarbij
partijen één of meer verbintenissen doen ontstaan. Een eenzijdige overeenkomst
roept slechts één verbintenis, één verplichting in het leven.
Er ontstaat GEEN overeenkomst als:
o De betrokken partij handelingsonbekwaam is.
- Minderjarige
- Onder curatele gestelde
, o Deze in strijd is met de openbare orde, de goede zeden of de wet.
o De wil en verklaring niet overeenkomen.
Uitzondering: art. 3:33 BW
o De wil gebrekkig gevormd is.
Hiervan zijn vier soorten:
1. Dwaling (art. 6:228 BW)
2. Bedreiging (art. 3:44 BW)
3. Bedrog (art. 3:44 BW)
4. Misbruik van omstandigheden (art. 3:44 BW)
De contractvrijheid van een overeenkomst staat voorop, maar de inhoud van de
overeenkomst is afhankelijk van vijf aspecten (art. 6:248 BW):
1. De tekst van de overeenkomst
2. De partijafspraak
3. De redelijkheid en billijkheid
4. De wet
5. De algemene voorwaarden
Uitzondering van een overeenkomst is als de persoon voor de verkoper van belang
kan zijn, dan is het slechts een uitnodiging om in onderhandeling te treden.
Bij het moment van totstandkoming van een rechtshandeling zijn twee regelingen
van belang (art. 3:37 lid 1 en 3 BW):
1. Verklaring in de correcte vorm.
Let op: koop (art. 7:2 BW)
2. Ontvangsttheorie, op welk moment is de verklaring overgekomen bij de
andere partij.
De vereisten van een rechtshandeling:
o De persoon moet handelingsbekwaam zijn (art. 3:32 BW).
- Minderjarige (art. 1:234 BW)
- Onder curatele gestelde (art. 1:381 BW)
o De persoon moet handelingsbevoegd zijn (art. 3:43 BW).
o Het moet voldoen aan de wettelijke eisen (art. 3:33 en 3:37 BW).
Correcte wilsverklaring + correcte vorm
Rechtshandeling nietig (=heeft nooit bestaan):
1. Ontbreken van de wettelijke eisen (art. 3:33 en 3:37 BW).
Uitzondering: gerechtvaardigd vertrouwen (art. 3:35 BW), dan is de
rechtshandeling wel geldig.
2. Strijd met de openbare orde, de goede zeden en de wet (art. 3:40 BW).
3. Handelingsbevoegdheid (art. 3:43 BW).
4. Handelingsonbekwaam (art. 3:32 BW).
Rechtshandeling vernietigbaar (= geldig tot):
1. Handelingsonbekwaam (art. 3:32 BW).
2. Geestelijke stoornis (art. 3:34 BW).
Uitzondering: vertrouwensbeginsel, dan is de rechtshandeling wel geldig.
3. Wilsgebreken (art. 3:44 en 6:228 BW).
4. Pauliana (art. 3:45 t/m 3:48 BW).
Een rechtshandeling wordt vernietigd door een buitenrechtelijke verklaring of
rechtelijke uitspraak (art. 3:49 BW).
