College 1 strooistralenrooster
- Bij het maken van een röntgenfoto ontstaat altijd
strooistraling door het comptoneffect. Fotonen komen
via de röntgenbuis het lichaam in en een aantal
worden in het lichaam afgebogen, botsen met een
elektron en veranderen van richting. Strooistralen
kunnen ook de detector bereiken en hebben een
negatieve invloed op de afbeelding. De afbeelding
wordt donkerder en het contrast wordt slechter.
Informatie komt op de verkeerde plek terecht. Door het
plaatsen van een strooistralenrooster met lamellen
wordt het grootste deel van de schuin invallende
strooistralen opgevangen.
- Het aantal stralen wat wordt opgevangen door het strooistralenrooster hangt af van de ratio,
selectiviteit en de roosterfactor.
Ratio = verhouding tussen de ruimte tussen twee lamellen (a) en hoogte van de lamellen (h), (dikte
van de lamellen (d)) ratio = h / a
Selectiviteit = verhouding tussen de hoeveelheid primaire straling en de strooistraling die doorgelaten
wordt (transmissie). Selectiviteit = Tp/Ts
Roosterfactor = de verhouding tussen het mAs getal met en zonder rooster. R = mAs met rooster /
mAs zonder rooster
- Ook zijn er verschillende soorten strooistralenroosters.
Ongericht rooster = lamellen staan parallel aan
elkaar rechtop. Eenvoudig te maken, goedkoop,
divergerende bundel > zijkanten komen zijwaarts aan
> primaire straling wordt weggevangen.
Gericht rooster = in het midden lamellen rechtop
staan voor de centraalstraal, hoe verder naar buiten
hoe schuiner de lamellen met divergentie van de
bundel mee. Werkt alleen goed op bepaalde afstand.
Kruis-rooster = Twee roosters loodrecht op elkaar,
strooistralen worden in twee richtingen opgevangen.
Roosterfactor is veel te groot, veel meer dosis geven
voor dezelfde foto.
, Werkcollege 1
Belangrijke aandachtspunten VT1.2
1. Groot- en klein focus: hoe kleiner het focus, hoe minder geometrische onscherpte. Bij een
klein focus heb je een langere opnametijd, minder dosis dus het duurt langer om de bakjes te
vullen. Hoe langer de belichtingstijd, hoe minder kans op geometrische onscherpte maar hoe
meer kans op bewegingsonscherpte. Zo veel mogelijk klein focus gebruiken voor meer
scherpte.
2. Zo klein mogelijke object – detector afstand.
3. Rooster er in of uit, bij meer dan 10cm dikte rooster plaatsen.
4. Veldgrootte zo klein mogelijk > ALARA
5. Exorotatie lateraal = faux profile (niet 100% lateraal)
Algemene instelkundige aspecten:
1. Wat is de indicatie? Waar komt de patiënt voor? Fractuur? Artrose?
2. Kleding en metalen voorwerpen verwijderen
3. Onderzoek tenminste twee richtingen
4. Centraal straal moet loodrecht op detector en/of loodrecht in het gewricht
5. Veldgrenzen altijd binnen de detector, diafragmering tot de benige herkenningspunten (of tot
de huidgrens)