MCB
HC 1 opening
Synthese kleine organische moleculen koppeling tot polymeren inpakken van polymeren
zelf-replicatiesysteem.
Prokaryoot Eukaryoot
Prokaryoot (bacterie) Archaea Eukaryoot
(Neemt prokaryoot op)
Kernmembraan Geen kernmembraan Geen kernmembraan Kernmembraan
rRNA 16s rRNA (70s totaal) 18s rRNA 18s rRNA (80s totaal)
Zuurstofbehoefte Kan anaeroob Kan anaeroob Heeft zuurstof nodig (gist is overleven)
Orgenelmembraan Geen membraan omsloten Geen membraan omsloten Membraan omsloten organellen
organellen organellen
Peptidoglycaan Peptidoglycaan aanwezig Geen peptidoglycaan Geen peptidoglycaan
RNA-polymerase 1 RNA-polymerase Meer RNA-polymerase Meer RNA-polymerase
RNA-polymerase RNA-polymerase minder ? RNA-polymerase meer subunits
subunits subunits
promoters Minder promoters voor Minder promoters voor Meerdere promoters voor transcriptie
transcriptie transcriptie
Initiatie aminozuur Formylmethionine Methionine Methionine
initiatie aminozuur initiatie aminozuur initiatie aminozuur
Intronen Praktisch geen intronen Sommige genen met Heel veel intronen
intronen
Streptomycine & Streptomycine en Streptomycine en Streptomycine en chloramphenicol
chloramphenicol chloramphenicol remmen chloramphenicol remt niet remt niet de groei (antibiotica tegen de
groei de groei machinerie)
histonen Geen histonen aanwezig Sommige soorten met Histonen aanwezig
histonen
Chromosoomvorm Circulair chromosoom Circulair chromosoom Geen circulair chromosoom
Groeitemperatuur Groeit niet boven 100 graden Sommige kunnen boven 100 Groeit niet boven 100 graden
graden groeien
Grootte 0,5-5µm 0,5-5µm 10-100µ
Membraanlipiden Membraan met ester Membraan met ether Membraan met ester verbinding en één
verbinding en één kop aan verbinding en twee koppen kop aan het vetzuur
het vetzuur aan het vetzuur
Sterolen Normaliter geen sterolen in ? Sterolen in het membraan
het membraan
Flagel Flagel is extracellulair Flagel is extracellulair Flagel is intracellulair
Filamenten/ Filamenten (geen cytoskelet) ? Cytoskelet
cytoskelet
,Endosymbiosetheorie:
*Prokaryoot gaat infagyneren kern (Soort oer eukaryoot archaea)
*In de archaea worden eubacteriën opgenomen eukaryoot (eerst mitochondriën dan
chloroplasten).
Bacterie gaat in een eukaryoot, omdat daar meer voeding is.
Er is ook veel horizontale genenoverdracht geweest, dat is genetische uitwisseling tussen organismen
of individuen zonder familierelatie.
Archaea is de oudste te herkennen organismen. Leven in extreme omstandigheden: extremofielen
(halofielen = zout & methanogenen = kunnen methaan produceren).
Vroeger waren de omstandigheden totaal anders en heel extreem. De atmosfeer bevatte
ammonium, waterstof, waterdamp, waterstofsulfide, sulfiet, methaan, koolstofdioxide en energie
(Uv-straling, kometen en bliksem).
Miller buis: met de oer atmosfeer en bliksem kunnen er simpele aminozuren worden gecreëerd.
Eerste bacteriefossielen: 3,5 miljard jaar geleden. Leefden op kleine organische moleculen.
Vormden een bedreiging door ook elkaar op te eten fotosynthese eukaryoten.
, Celwand
Peptidoglycaanlaag: NAM en NAG maken polymeren (alleen bacteriën)
Lysozyme maakt de peptidoglycaanlaag kapot.
Eukaryote celwanden zijn diversen:
plant: veel polymeren (cellulose bijvoorbeeld).
schimmel: chitine
alg: glas
Literatuur
Alle cellen hebben een plasmamembraan, cytosol, chromosomen, ribosomen, maar er zijn vooral
grote verschillen tussen de groepen prokaryoten en eukaryoten. In eukaryoten zit DNA voor het
grootste deel in de kern. Bij prokaryoten heet de DNA regio de nucleoid.
De binnenkant van de cel is het cytoplasma (cytosol met de organellen). Prokaryoten hebben geen
membraan omgeven organellen. Eukaryoten zijn vaak groter. Er zijn grenzen voor de grote. Het
plasmamembraan is een grens die selectief stoffen erin en eruit kan laten. Voor elk stukje oppervlak
kan er maar een bepaald aantal stoffen door het membraan. Dus de oppervlakte/volume verhouding
van de cel is belangrijk. Want een groter volume betekent een kleiner ratio met het oppervlak.
Eukaryoten hebben door de organellen intern verschillende omstandigheden voor verschillende
metabolische processen. Typisch zijn de dubbele fosfolipidelagen met eiwitten.
De celkern bij eukaryoten bevat de meeste genen. Het kernmembraan sluit de kern. In de dubbele
laag zitten poriën. Zo’n porie in het geheel is een poriecomplex. De nuclear lamina is een netwerk van
eiwitfilamenten die de kern vorm en stevigheid geeft, waarschijnlijk helpt het ook met genexpressie.
HC 1 opening
Synthese kleine organische moleculen koppeling tot polymeren inpakken van polymeren
zelf-replicatiesysteem.
Prokaryoot Eukaryoot
Prokaryoot (bacterie) Archaea Eukaryoot
(Neemt prokaryoot op)
Kernmembraan Geen kernmembraan Geen kernmembraan Kernmembraan
rRNA 16s rRNA (70s totaal) 18s rRNA 18s rRNA (80s totaal)
Zuurstofbehoefte Kan anaeroob Kan anaeroob Heeft zuurstof nodig (gist is overleven)
Orgenelmembraan Geen membraan omsloten Geen membraan omsloten Membraan omsloten organellen
organellen organellen
Peptidoglycaan Peptidoglycaan aanwezig Geen peptidoglycaan Geen peptidoglycaan
RNA-polymerase 1 RNA-polymerase Meer RNA-polymerase Meer RNA-polymerase
RNA-polymerase RNA-polymerase minder ? RNA-polymerase meer subunits
subunits subunits
promoters Minder promoters voor Minder promoters voor Meerdere promoters voor transcriptie
transcriptie transcriptie
Initiatie aminozuur Formylmethionine Methionine Methionine
initiatie aminozuur initiatie aminozuur initiatie aminozuur
Intronen Praktisch geen intronen Sommige genen met Heel veel intronen
intronen
Streptomycine & Streptomycine en Streptomycine en Streptomycine en chloramphenicol
chloramphenicol chloramphenicol remmen chloramphenicol remt niet remt niet de groei (antibiotica tegen de
groei de groei machinerie)
histonen Geen histonen aanwezig Sommige soorten met Histonen aanwezig
histonen
Chromosoomvorm Circulair chromosoom Circulair chromosoom Geen circulair chromosoom
Groeitemperatuur Groeit niet boven 100 graden Sommige kunnen boven 100 Groeit niet boven 100 graden
graden groeien
Grootte 0,5-5µm 0,5-5µm 10-100µ
Membraanlipiden Membraan met ester Membraan met ether Membraan met ester verbinding en één
verbinding en één kop aan verbinding en twee koppen kop aan het vetzuur
het vetzuur aan het vetzuur
Sterolen Normaliter geen sterolen in ? Sterolen in het membraan
het membraan
Flagel Flagel is extracellulair Flagel is extracellulair Flagel is intracellulair
Filamenten/ Filamenten (geen cytoskelet) ? Cytoskelet
cytoskelet
,Endosymbiosetheorie:
*Prokaryoot gaat infagyneren kern (Soort oer eukaryoot archaea)
*In de archaea worden eubacteriën opgenomen eukaryoot (eerst mitochondriën dan
chloroplasten).
Bacterie gaat in een eukaryoot, omdat daar meer voeding is.
Er is ook veel horizontale genenoverdracht geweest, dat is genetische uitwisseling tussen organismen
of individuen zonder familierelatie.
Archaea is de oudste te herkennen organismen. Leven in extreme omstandigheden: extremofielen
(halofielen = zout & methanogenen = kunnen methaan produceren).
Vroeger waren de omstandigheden totaal anders en heel extreem. De atmosfeer bevatte
ammonium, waterstof, waterdamp, waterstofsulfide, sulfiet, methaan, koolstofdioxide en energie
(Uv-straling, kometen en bliksem).
Miller buis: met de oer atmosfeer en bliksem kunnen er simpele aminozuren worden gecreëerd.
Eerste bacteriefossielen: 3,5 miljard jaar geleden. Leefden op kleine organische moleculen.
Vormden een bedreiging door ook elkaar op te eten fotosynthese eukaryoten.
, Celwand
Peptidoglycaanlaag: NAM en NAG maken polymeren (alleen bacteriën)
Lysozyme maakt de peptidoglycaanlaag kapot.
Eukaryote celwanden zijn diversen:
plant: veel polymeren (cellulose bijvoorbeeld).
schimmel: chitine
alg: glas
Literatuur
Alle cellen hebben een plasmamembraan, cytosol, chromosomen, ribosomen, maar er zijn vooral
grote verschillen tussen de groepen prokaryoten en eukaryoten. In eukaryoten zit DNA voor het
grootste deel in de kern. Bij prokaryoten heet de DNA regio de nucleoid.
De binnenkant van de cel is het cytoplasma (cytosol met de organellen). Prokaryoten hebben geen
membraan omgeven organellen. Eukaryoten zijn vaak groter. Er zijn grenzen voor de grote. Het
plasmamembraan is een grens die selectief stoffen erin en eruit kan laten. Voor elk stukje oppervlak
kan er maar een bepaald aantal stoffen door het membraan. Dus de oppervlakte/volume verhouding
van de cel is belangrijk. Want een groter volume betekent een kleiner ratio met het oppervlak.
Eukaryoten hebben door de organellen intern verschillende omstandigheden voor verschillende
metabolische processen. Typisch zijn de dubbele fosfolipidelagen met eiwitten.
De celkern bij eukaryoten bevat de meeste genen. Het kernmembraan sluit de kern. In de dubbele
laag zitten poriën. Zo’n porie in het geheel is een poriecomplex. De nuclear lamina is een netwerk van
eiwitfilamenten die de kern vorm en stevigheid geeft, waarschijnlijk helpt het ook met genexpressie.
