Kernbegrippen kwalitatief onderzoek Uitwerking
Vier paradigma’s > = gaat ervan uit dat er een objectieve realiteit bestaat, onderhevig aan natuurwetten en mechanismen.
1. Positivisme Er bestaat een objectieve werkelijkheid buiten ons. Afstand tussen kenner (onderzoeker) en gekende (realiteit om ons heen).
Kwantitatief, causaal, effecten.
Het gaat hier over data verzamelen, en concepten ontwikkelen.
2. Fenomenologie = kijken naar de realiteit zoals die zich werkelijk aandient en niet zoals die door de wetenschapper bekeken wordt.
Hoe de werkelijkheid zich aanneemt.
Hoe iemand iets ervaart, en met zijn eigen woorden uitlegt dus taal en concept zijn belangrijk.
3. Sociaal-constructivisme = de kennis is afhankelijk van de politieke, sociale en historische context waarin die kennis gemaakt wordt. Letterlijk hoe de
wereld sociaal geconstrueerd wordt
Eigen ervaring en kennis is sociaal geconstrueerd, man made.
4. Kritische theorie = je kan geen goede wetenschap bedrijven als je niet kijkt naar hoe die ongelijkheid in de samenleving zich vormt.
Altijd rekening houden met ongelijkheid en hoe de sociale structuren de ervaringen beïnvloeden
Objectivisten Realiteit is een concrete structuur = het bestaat en het is er, het is reëel, het staat los van ons.
Allemaal andere perspectieven maar wat er staat en wordt waargenomen is hetzelfde.
Subjectivisme Je kan niet bewijzen of er een wereld is die bestaat, enige wat we hebben is onze waarneming.
Twijfelen aan het bestaan van reële wereld.
Positivistische benaderingen = gaat om verklaren. Positivisme, post positivisme
Interpretatieve benaderingen = hoe kunnen we het begrijpen vanuit het ervaren perspectief. Fenomenologie, sociaal constructivisme, kritische theorie,
participatief
Probleemstelling 1. Situering van het onderzoeksdomein: praktisch, intellectueel of persoonlijk
2. Maatschappelijk/wetenschappelijke verantwoording: waarom moet het gedaan worden en wat is belangrijk
3. Het onderzoeksdoel: exploratief, verklarend, beschrijvend, emancipatorisch
4. Onderzoeksvraag: open vraag, kernconcepten, hoe waarom of wat
5. Conceptueel kader: concepten uitwerken/operationaliseren > sensitizing concepts
Sensitizing concepts Algemene concepten die nog niet of slechts summier zijn uitgewerkt, geven richting aan studie voor belangrijke concepten.
Uitwerken op basis van literatuur die je kunnen helpen met beantwoorden onderzoeksvraag.
Grondvormen | designs > = geïnteresseerd in de geleefde ervaring van individuen
1. Kwalitatieve survey Dataverzameling en analyse wisselen elkaar af > focusgroepen of diepte-interviews
2. Etnografisch onderzoek = sociale context waarin ervaringen betekenis krijgen
De setting is het onderzoeksobject, inzicht in bepaalde groep of object. Onderzoeker trekt zich op in een setting.
3. Casestudie = begrijpen voorval vanuit verschillende perspectieven
Het gene wat er gebeurd is staat centraal. Onderzoeker blijft op afstand.
4. Participatief actieonderzoek Verandering/empowerment binnen de onderzochte/groep> wil echt verandering te werk stellen. (Vaak vanuit kritische theorie)
Altijd mét mensen, co-creatie van kennis. Als onderzoeker niet in controle maar de groep als co-creatoren maken samen
beslissingen en delen de macht en controle. Gebruik gemaakt van kritische reflectie, wat kan hier beter? Kan ‘messy’ worden.
1
, Iteratief proces Dataverzameling en analyse van de data wisselen elkaar af, dit proces wordt herhaald.
Combinatie van data genereren, interviewen en analyseren, speels proces. Flexibel karakter in kwalitatief onderzoek, je blijft
herschrijven en aanvullen. Belangrijk thema binnen kwalitatief onderzoek.
In thematische analyse > door te luisteren en overleggen ontstaan er thema's > emerging themes (gekleurd door de bril)
Emergent design Je onderzoek ontwikkelt zich in de tijd en is flexibel. Het hele onderzoek kan nog veranderd/aangepast worden.
Emergent thema’s zijn gekleurd door de bril > relatie onderzoeker tot onderwerp is hierbij dus belangrijk.
Procedurele ethiek Protocollen, voorschriften vanuit instellingen, regels.
Geheel van ethische regels die een onderzoeker in acht moet nemen > de basisregels van wetenschappelijk onderzoek.
Vier principes: informed consent, bescherming van de privacy, breng geen schade toe, verborgen onderzoek en misleiding.
Universeel, regels en procedures, toetsbaar, vooraf vastgelegd.
Situationele ethiek = ethiek in de praktijk > oog voor de context, hoe ga je om met een situatie?
Zaken die je als onderzoeker niet kan voorzien en waar je ethisch correct op moet reageren, je kijkt hierbij naar de situatie
Relationele ethiek = oog voor de relatie, hoe ga je om met degene die je voor je hebt?
Relatie tussen onderzoeker en respondent, normen en waarden. Persoonlijk, dilemma’s tijdens onderzoek.
Vijf kwaliteitscriteria Mortelmans = Is er vertrouwen in het waarheidsgehalte van de resultaten?
1. Geloofwaardigheid Betekenis en beleving van de ervaring door de ogen van de deelnemers. Valide, de juistheid van de resultaten.
Door: triangulatie, sampling, member check, peer debriefing, audit trail, negatieve bewijzen
2. Overdraagbaarheid | toepasbaar = het overbrengen van de resultaten op andere contexten.
Bevindingen van het onderzoek moeten te zijn vertalen naar andere contexten of een populatie.
Door: thick description, sampling en literatuur, contextuele informatie
3. Afhankelijkheid = wordt de context goed weergegeven in de data.
Data moet onafhankelijk zijn van je keuzes, consistent te werk gegaan en sensitief geweest.
Door: reflexiviteit op dataverzameling en analyse, triangulatie, peer debriefing
4. Overtuigingskracht = mate waarin de vertekening van de onderzoeker al dan niet een rol heeft gespeeld in de resultaten
Kritische reflectie op je rol als onderzoeker.
Door: audit trail, reflexiviteit rol onderzoeker
5 Authenticiteit = toegevoegde waarde van het onderzoek voor de deelnemers, onderzoeker of samenleving
Door: member check, peer debriefing
Kwaliteitscriteria Frambach Data triangulatie > Methodologische triangulatie > Onderzoekers triangulatie > Langdurige betrokkenheid > Member check.
1 Credibility/geloofwaardigheid
2 Transferability/overdraagbaarheid Thick description > De sampling strategie uitleggen (typical case sampling of maximum variantie) > Discussieer de bevindingen
met literatuur uit andere settingen.
3 Dependability/afhankelijkheid Data saturatie > Iteratieve data collectie/analyse (voortdurend analyseren) > Emergent research design > wees flexibel en open
tijdens het proces.
4 Confirmability/overtuiging Zoek naar data/literatuur die je bevindingen ontkrachten> Peer debriefing > Reflexiviteit > Audit trail
Triangulatie Verschillende soorten, het inzetten van meerdere onderzoekers/methoden/data. Een resultaat wordt krachtiger naarmate het van
2
Vier paradigma’s > = gaat ervan uit dat er een objectieve realiteit bestaat, onderhevig aan natuurwetten en mechanismen.
1. Positivisme Er bestaat een objectieve werkelijkheid buiten ons. Afstand tussen kenner (onderzoeker) en gekende (realiteit om ons heen).
Kwantitatief, causaal, effecten.
Het gaat hier over data verzamelen, en concepten ontwikkelen.
2. Fenomenologie = kijken naar de realiteit zoals die zich werkelijk aandient en niet zoals die door de wetenschapper bekeken wordt.
Hoe de werkelijkheid zich aanneemt.
Hoe iemand iets ervaart, en met zijn eigen woorden uitlegt dus taal en concept zijn belangrijk.
3. Sociaal-constructivisme = de kennis is afhankelijk van de politieke, sociale en historische context waarin die kennis gemaakt wordt. Letterlijk hoe de
wereld sociaal geconstrueerd wordt
Eigen ervaring en kennis is sociaal geconstrueerd, man made.
4. Kritische theorie = je kan geen goede wetenschap bedrijven als je niet kijkt naar hoe die ongelijkheid in de samenleving zich vormt.
Altijd rekening houden met ongelijkheid en hoe de sociale structuren de ervaringen beïnvloeden
Objectivisten Realiteit is een concrete structuur = het bestaat en het is er, het is reëel, het staat los van ons.
Allemaal andere perspectieven maar wat er staat en wordt waargenomen is hetzelfde.
Subjectivisme Je kan niet bewijzen of er een wereld is die bestaat, enige wat we hebben is onze waarneming.
Twijfelen aan het bestaan van reële wereld.
Positivistische benaderingen = gaat om verklaren. Positivisme, post positivisme
Interpretatieve benaderingen = hoe kunnen we het begrijpen vanuit het ervaren perspectief. Fenomenologie, sociaal constructivisme, kritische theorie,
participatief
Probleemstelling 1. Situering van het onderzoeksdomein: praktisch, intellectueel of persoonlijk
2. Maatschappelijk/wetenschappelijke verantwoording: waarom moet het gedaan worden en wat is belangrijk
3. Het onderzoeksdoel: exploratief, verklarend, beschrijvend, emancipatorisch
4. Onderzoeksvraag: open vraag, kernconcepten, hoe waarom of wat
5. Conceptueel kader: concepten uitwerken/operationaliseren > sensitizing concepts
Sensitizing concepts Algemene concepten die nog niet of slechts summier zijn uitgewerkt, geven richting aan studie voor belangrijke concepten.
Uitwerken op basis van literatuur die je kunnen helpen met beantwoorden onderzoeksvraag.
Grondvormen | designs > = geïnteresseerd in de geleefde ervaring van individuen
1. Kwalitatieve survey Dataverzameling en analyse wisselen elkaar af > focusgroepen of diepte-interviews
2. Etnografisch onderzoek = sociale context waarin ervaringen betekenis krijgen
De setting is het onderzoeksobject, inzicht in bepaalde groep of object. Onderzoeker trekt zich op in een setting.
3. Casestudie = begrijpen voorval vanuit verschillende perspectieven
Het gene wat er gebeurd is staat centraal. Onderzoeker blijft op afstand.
4. Participatief actieonderzoek Verandering/empowerment binnen de onderzochte/groep> wil echt verandering te werk stellen. (Vaak vanuit kritische theorie)
Altijd mét mensen, co-creatie van kennis. Als onderzoeker niet in controle maar de groep als co-creatoren maken samen
beslissingen en delen de macht en controle. Gebruik gemaakt van kritische reflectie, wat kan hier beter? Kan ‘messy’ worden.
1
, Iteratief proces Dataverzameling en analyse van de data wisselen elkaar af, dit proces wordt herhaald.
Combinatie van data genereren, interviewen en analyseren, speels proces. Flexibel karakter in kwalitatief onderzoek, je blijft
herschrijven en aanvullen. Belangrijk thema binnen kwalitatief onderzoek.
In thematische analyse > door te luisteren en overleggen ontstaan er thema's > emerging themes (gekleurd door de bril)
Emergent design Je onderzoek ontwikkelt zich in de tijd en is flexibel. Het hele onderzoek kan nog veranderd/aangepast worden.
Emergent thema’s zijn gekleurd door de bril > relatie onderzoeker tot onderwerp is hierbij dus belangrijk.
Procedurele ethiek Protocollen, voorschriften vanuit instellingen, regels.
Geheel van ethische regels die een onderzoeker in acht moet nemen > de basisregels van wetenschappelijk onderzoek.
Vier principes: informed consent, bescherming van de privacy, breng geen schade toe, verborgen onderzoek en misleiding.
Universeel, regels en procedures, toetsbaar, vooraf vastgelegd.
Situationele ethiek = ethiek in de praktijk > oog voor de context, hoe ga je om met een situatie?
Zaken die je als onderzoeker niet kan voorzien en waar je ethisch correct op moet reageren, je kijkt hierbij naar de situatie
Relationele ethiek = oog voor de relatie, hoe ga je om met degene die je voor je hebt?
Relatie tussen onderzoeker en respondent, normen en waarden. Persoonlijk, dilemma’s tijdens onderzoek.
Vijf kwaliteitscriteria Mortelmans = Is er vertrouwen in het waarheidsgehalte van de resultaten?
1. Geloofwaardigheid Betekenis en beleving van de ervaring door de ogen van de deelnemers. Valide, de juistheid van de resultaten.
Door: triangulatie, sampling, member check, peer debriefing, audit trail, negatieve bewijzen
2. Overdraagbaarheid | toepasbaar = het overbrengen van de resultaten op andere contexten.
Bevindingen van het onderzoek moeten te zijn vertalen naar andere contexten of een populatie.
Door: thick description, sampling en literatuur, contextuele informatie
3. Afhankelijkheid = wordt de context goed weergegeven in de data.
Data moet onafhankelijk zijn van je keuzes, consistent te werk gegaan en sensitief geweest.
Door: reflexiviteit op dataverzameling en analyse, triangulatie, peer debriefing
4. Overtuigingskracht = mate waarin de vertekening van de onderzoeker al dan niet een rol heeft gespeeld in de resultaten
Kritische reflectie op je rol als onderzoeker.
Door: audit trail, reflexiviteit rol onderzoeker
5 Authenticiteit = toegevoegde waarde van het onderzoek voor de deelnemers, onderzoeker of samenleving
Door: member check, peer debriefing
Kwaliteitscriteria Frambach Data triangulatie > Methodologische triangulatie > Onderzoekers triangulatie > Langdurige betrokkenheid > Member check.
1 Credibility/geloofwaardigheid
2 Transferability/overdraagbaarheid Thick description > De sampling strategie uitleggen (typical case sampling of maximum variantie) > Discussieer de bevindingen
met literatuur uit andere settingen.
3 Dependability/afhankelijkheid Data saturatie > Iteratieve data collectie/analyse (voortdurend analyseren) > Emergent research design > wees flexibel en open
tijdens het proces.
4 Confirmability/overtuiging Zoek naar data/literatuur die je bevindingen ontkrachten> Peer debriefing > Reflexiviteit > Audit trail
Triangulatie Verschillende soorten, het inzetten van meerdere onderzoekers/methoden/data. Een resultaat wordt krachtiger naarmate het van
2
