Inhoud:
1. Dat wat die- betrekkelijk vnw – aanwijzend vnw- verwijswoorden
2. Omdat/doordat
3. Als/dan
4. Alle(n) sommige(n)
5. Hen/hun
6. Mits/tenzij
7. Schijnbaar/blijkbaar
8. (in)congruentie
9. (foutief)beknopte zin
10. Dubbelop- tautologie-pleonasme- contaminatie
11. Dubbele ontkenning
12. Echter als vooropplaatsing
13. (foutieve) inversie
14. (foutieve) samentrekking
15. Voornaamwoordelijk bijwoord
16. Vaste voorzetsels bij werkwoorden (refereren aan/teruggrijpen naar)
17. Oefenopgaven
18. Antwoorden oefenopgaven
1. Dat wat die- betrekkelijk vnw – aanwijzend vnw- verwijswoorden
2. Omdat/doordat
3. Als/dan
4. Alle(n) sommige(n)
5. Hen/hun
6. Mits/tenzij
7. Schijnbaar/blijkbaar
8. (in)congruentie
9. (foutief)beknopte zin
10. Dubbelop- tautologie-pleonasme- contaminatie
11. Dubbele ontkenning
12. Echter als vooropplaatsing
13. (foutieve) inversie
14. (foutieve) samentrekking
15. Voornaamwoordelijk bijwoord
16. Vaste voorzetsels bij werkwoorden (refereren aan/teruggrijpen naar)
17. Oefenopgaven
18. Antwoorden oefenopgaven