ONDERZOEK
1. Wat is het doel van diagnostisch onderzoek?
a) Het vaststellen van goede meetinstrumenten voor een betrouwbare diagnose.
b) Het ontwikkelen van nieuwe behandelmethoden.
c) Het verzamelen van informatie over de oorzaken van een aandoening.
d) Het evalueren van de effectiviteit van behandelingen.
2. Wat is de gouden standaard bij diagnostisch onderzoek?
a) Een test waarvan aangenomen mag worden dat hij de waarheid representeert.
b) Een test die bij elke patiënt routinematig wordt gebruikt.
c) Een test die minder belastend, minder duur en gemakkelijker toe te passen is.
d) Een test die gebruikt wordt om nieuwe meetinstrumenten te ontwikkelen.
3. Wat is sensitiviteit bij diagnostisch onderzoek?
a) Het vermogen van een test om iemand zonder de ziekte als zodanig te
Identificeren.
b) Het vermogen van een test om afwezigheid van ziekte als zodanig te herkennen.
c) Het vermogen van een test om iemand met de ziekte ook als zodanig te
Identificeren.
d) Het deel van de patiënten met een positieve uitslag dat ook daadwerkelijk ziek is.
4. Wat is specificiteit bij diagnostisch onderzoek?
a) Het vermogen van een test om iemand met de ziekte ook als zodanig te
identificeren.
b) Het vermogen van een test om afwezigheid van ziekte als zodanig te herkennen.
c) Het vermogen van een test om iemand zonder de ziekte als zodanig te
identificeren.
d) Het deel van de patiënten met een negatieve uitslag dat ook daadwerkelijk niet
ziek is.
5. Wat is de positief voorspellende waarde bij diagnostisch onderzoek?
a) Het vermogen van een test om iemand met de ziekte ook als zodanig te
identificeren.
b) Het vermogen van een test om afwezigheid van ziekte als zodanig te herkennen.
, c) Het deel van de patiënten met een positieve uitslag dat ook daadwerkelijk ziek is.
d) Het deel van de patiënten met een negatieve uitslag dat ook daadwerkelijk
niet ziek is.
6. Wat is de negatief voorspellende waarde bij diagnostisch onderzoek?
a) Het vermogen van een test om iemand met de ziekte ook als zodanig te
identificeren.
b) Het vermogen van een test om afwezigheid van ziekte als zodanig te herkennen.
c) Het deel van de patiënten met een positieve uitslag dat ook daadwerkelijk ziek is.
d) Het deel van de patiënten met een negatieve uitslag dat ook daadwerkelijk niet
ziek is.
Loverboys
7. Wat is de definitie van een loverboy?
a) Een jongen die veel van zijn vriendin houdt.
b) Een mensenhandelaar die meisjes en jongens emotioneel afhankelijk maakt om
hen uit te buiten.
c) Een jongen die er goed uitziet en populair is onder de meisjes.
d) Een jongen die vaak wisselt van vriendin.
8. Wat is de belangrijkste risicofactor om slachtoffer te zijn of te worden van geweld in
brede zin?
a) Geslacht
b) Leeftijd
c) Etniciteit
d) Schooltype, etniciteit en stedelijkheid
9. Wat is sextortion?
a) Afpersing met een seksueel getinte foto of video van het slachtoffer.
b) Afpersing met een valse identiteit.
c) Afpersing met drugs.
d) Afpersing met geweld.
10. Hoeveel fases zijn er in de loverboyproblematiek?
a) 4
b) 5
c) 6
d) 7
11. Wat kun je doen als zorgverlener om loverboyproblematiek te signaleren?
a) Expertise inroepen bij Comensha.
b) In gesprek blijven met de cliënt en zijn/haar netwerk.
1. Wat is het doel van diagnostisch onderzoek?
a) Het vaststellen van goede meetinstrumenten voor een betrouwbare diagnose.
b) Het ontwikkelen van nieuwe behandelmethoden.
c) Het verzamelen van informatie over de oorzaken van een aandoening.
d) Het evalueren van de effectiviteit van behandelingen.
2. Wat is de gouden standaard bij diagnostisch onderzoek?
a) Een test waarvan aangenomen mag worden dat hij de waarheid representeert.
b) Een test die bij elke patiënt routinematig wordt gebruikt.
c) Een test die minder belastend, minder duur en gemakkelijker toe te passen is.
d) Een test die gebruikt wordt om nieuwe meetinstrumenten te ontwikkelen.
3. Wat is sensitiviteit bij diagnostisch onderzoek?
a) Het vermogen van een test om iemand zonder de ziekte als zodanig te
Identificeren.
b) Het vermogen van een test om afwezigheid van ziekte als zodanig te herkennen.
c) Het vermogen van een test om iemand met de ziekte ook als zodanig te
Identificeren.
d) Het deel van de patiënten met een positieve uitslag dat ook daadwerkelijk ziek is.
4. Wat is specificiteit bij diagnostisch onderzoek?
a) Het vermogen van een test om iemand met de ziekte ook als zodanig te
identificeren.
b) Het vermogen van een test om afwezigheid van ziekte als zodanig te herkennen.
c) Het vermogen van een test om iemand zonder de ziekte als zodanig te
identificeren.
d) Het deel van de patiënten met een negatieve uitslag dat ook daadwerkelijk niet
ziek is.
5. Wat is de positief voorspellende waarde bij diagnostisch onderzoek?
a) Het vermogen van een test om iemand met de ziekte ook als zodanig te
identificeren.
b) Het vermogen van een test om afwezigheid van ziekte als zodanig te herkennen.
, c) Het deel van de patiënten met een positieve uitslag dat ook daadwerkelijk ziek is.
d) Het deel van de patiënten met een negatieve uitslag dat ook daadwerkelijk
niet ziek is.
6. Wat is de negatief voorspellende waarde bij diagnostisch onderzoek?
a) Het vermogen van een test om iemand met de ziekte ook als zodanig te
identificeren.
b) Het vermogen van een test om afwezigheid van ziekte als zodanig te herkennen.
c) Het deel van de patiënten met een positieve uitslag dat ook daadwerkelijk ziek is.
d) Het deel van de patiënten met een negatieve uitslag dat ook daadwerkelijk niet
ziek is.
Loverboys
7. Wat is de definitie van een loverboy?
a) Een jongen die veel van zijn vriendin houdt.
b) Een mensenhandelaar die meisjes en jongens emotioneel afhankelijk maakt om
hen uit te buiten.
c) Een jongen die er goed uitziet en populair is onder de meisjes.
d) Een jongen die vaak wisselt van vriendin.
8. Wat is de belangrijkste risicofactor om slachtoffer te zijn of te worden van geweld in
brede zin?
a) Geslacht
b) Leeftijd
c) Etniciteit
d) Schooltype, etniciteit en stedelijkheid
9. Wat is sextortion?
a) Afpersing met een seksueel getinte foto of video van het slachtoffer.
b) Afpersing met een valse identiteit.
c) Afpersing met drugs.
d) Afpersing met geweld.
10. Hoeveel fases zijn er in de loverboyproblematiek?
a) 4
b) 5
c) 6
d) 7
11. Wat kun je doen als zorgverlener om loverboyproblematiek te signaleren?
a) Expertise inroepen bij Comensha.
b) In gesprek blijven met de cliënt en zijn/haar netwerk.
