1. BASISBEGRIPPEN
1.1. SYMBOLEN
1
,1.2. NEWTON
Newton formuleerde 3 principes/beginselen die verklaren hoe de beweging van
objecten verandert onder invloed van krachten.
1.2.1. TRAAGHEIDSBEGINSEL (1 E WET VAN NEWTON)
Ieder voorwerp waarop geen resulterende kracht inwerkt blijft in rust
of voert een beweging met constante snelheid uit in dezelfde richting
en zin”
Bijvoorbeeld 1:
Stel je voor dat je in een auto rijdt en plotseling frontaal botst tegen een
muur. De auto stopt door de botsing, maar als je geen gordel draagt, zal je
lichaam door de traagheid blijven bewegen in de richting waarin de auto
reed. Dit komt doordat er geen kracht (zoals de gordel) op je lichaam
inwerkt om je te stoppen. Je lichaam wil dus in beweging blijven 1e wet
van Newton
Bijvoorbeeld 2:
Lambik beweegt met de theepot mee in een rechte lijn. Wanneer de
theepot een bocht maakt, blijft Lambik door
zijn traagheid in de oorspronkelijke richting
bewegen omdat er geen kracht op hem
wordt uitgeoefend om hem te laten
meebewegen met de bocht. Zonder een
kracht (bijvoorbeeld door wrijving of een duwtje), blijft hij in dezelfde
rechte lijn bewegen 1e wet van Newton
1.2.2. CAUSALITEITSBEGINSEL (2 E WET VAN NEWTON)
Wanneer een kracht F inwerkt op een voorwerp met massa
m, dan zal dit voorwerp een versnelling a krijgen, zodat het
product van de massa met deze versnelling gelijk is aan de
kracht
Resulterende kracht (F) op een voorwerp geeft het voorwerp een
versnelling (a)
Vermits de massa (m) een strikt positieve grootheid is, hebben de kracht
en versnelling dezelfde richting en zin! Bovendien geeft dit beginsel het
verband tussen de afgeleide eenheid Newton en de basiseenheden:
o 1N = 1kg . m/s2
o Gevolg: zware voorwerpen zijn moeilijker van bewegingstoestand te
veranderen dan lichte voorwerpen
Bijvoorbeeld: een bordveger duwen is makkelijker dan een
boek
Als er meer dan één kracht op het voorwerp inwerkt,
berekenen we eerst de resulterende kracht
2
,1.2.3. BEGINSEL VAN ACTIE EN REACTIE (3 E WET VAN NEWTON)
Indien een voorwerp A een kracht uitoefent op voorwerp B, dan zal
voorwerp B tegelijkertijd een even grote maar tegengestelde kracht
uitoefenen op voorwerp A
Opm: Reactiekracht van een kracht F duiden we aan met een accent,
dus F’
Beginsel van actie en reactie
o Opstelling in rust (er is geen beweging):
Wanneer een voorwerp1 een kracht uitoefent op
voorwerp2 zal voorwerp2 eenzelfde kracht uitvoeren
op voorwerp1 met tegengestelde zin
Bijvoorbeeld: bordveger gaat door de zwaartekracht
een kracht uitoefenen op de tafel en de tafel op de
bordveger
Actiekracht: De bordveger oefent een kracht uit
op de tafel
Reactiekracht: De tafel oefent een gelijke maar
tegengestelde kracht uit op de bordveger
3
, 1.3. DRUK
Druk is de kracht per eenheidsoppervlak en wordt gemeten in Pascal (Pa).
Geluid verspreidt zich door luchtdeeltjes die heen en weer bewegen.
Geluid is een mechanische golf die ontstaat door variaties in luchtdruk,
veroorzaakt door de trillingen van luchtdeeltjes.
o Deze trillingen creëren drukvariaties die we als geluid waarnemen,
waarbij de krachten die luchtdeeltjes op elkaar uitoefenen door hun
bewegingen de resulterende drukvariaties veroorzaken.
1.3.1. DEFINITIE
De druk uitgeoefend op een voorwerp = de verhouding
van de loodrechte kracht op het voorwerp tot de
oppervlakte van het contactoppervlak
SI-eenheid van druk is Pascal (Pa) en staat gelijk aan één
Newton (N) per vierkante meter (m 2) SI-eenheid: 1 Pascale (Pa) =
1N/ m 2= 1kg/m.s2
N = eenheid van kracht
m2 = eenheid van oppervlakte
1bar = 1atm = 1,013 hPa
(Lezen) Als je met een vlakke zool over zand loopt, blijft er maar een kleine
afdruk achter omdat de druk op een groter oppervlak is verdeeld. Met
naaldhakken, die een veel kleiner contactoppervlak hebben, is de druk veel
groter, waardoor de hak dieper in het zand zakt. Dit principe geldt ook voor
andere situaties: een scherp mes snijdt gemakkelijker omdat het een kleiner
oppervlak heeft, en sneeuwschoenen voorkomen dat je diep in de sneeuw zakt
omdat ze de druk over een groter oppervlak verdelen
Klein oppervlak = druk hoger
Groot oppervlak = druk verdeeld
1.3.2. DRUK IN EEN GAS
Rond ons is er lucht
o Lucht moleculen een temperatuur met een zekere gemiddelde
snelheid gaan bewegen in de ruimte
o Moleculen botsen tegen de wand
richtingverandering
Gasdeeltje oefent kracht op de wand uit: F
Wand oefent een tegengestelde kracht op
het gasdeeltje uit: F
4