SRP
H2
Soorten argumenten
- argumentatie voor voorspellingen of verklaringen
- argumentatie voor beoordelen
- argumentatie gebaseerd op voorbeelden en analogie
Soorten standpunten
1. normatief: oordeel
2. descriptief: voorspellend/ verklarend standpunt
Argumentatie op basis van voorbeelden
Argumentatie op basis van autoriteit, bijv de experts
Argumentatie op basis van vergelijking
Nevenschikking
Argumenten die los van elkaar staan, maar wel samen een argument vormen. Ze onderbouwen
samen het standpunt.
- Nevenschikking met afhankelijke argumenten → hier zijn de argumenten wel
nevenschikkend maar hebben ze wel samenhang. Ieder argument kan hier
echter wel op zichzelf staan.
Onderschikking
Hier ondersteunen een argument een ander argument. Ze maken elkaar sterker en zijn deel van
elkaars argumentatie. Je argument ondersteunt hier een al gegeven argument.
Argumentstructuur
1. Standpunt - argument - argument
2. Argument - standpunt - argument
3. Argument - argument - standpunt
*De argumenten kunnen hier dus zowel nevenschikkend als onderschikkend zijn.
Drogredenen/redeneerfouten
Foutieve redeneringen worden drogredenen genoemd. Er zijn verschillende soorten te lezen in
het boek.
, H3
Verwijswoorden
‘Het’-woorden (onzijdig) verwijs je met zijn
Landen zijn ‘het’ woorden, en dus onzijdig
Zij kan alleen naar personen verwijzen
Verbindingswoorden
Markeren relaties tussen zinnen
‘Ternauwernood’ is geen verbindingswoord
Gebruik van ‘wat’
Alleen als je in de bijzin verwijst naar het eerste gedeelte van een zin. Of als er een bepalend
woord voor staat als ‘het enige’.
De regel is dat je met 'wat' verwijst naar een volledige (bij)zin of naar een onbepaald
voornaamwoord zoals 'alles' of 'enige'. In alle andere gevallen gebruik je 'die', 'dat' of 'deze'.
Hen/hun
'Hun' is meestal een bezittelijk voornaamwoord en kan daarnaast 'aan hen' betekenen, wanneer
'hen' het meewerkend voorwerp is.
Dus ‘aan hen’ wordt ‘hun’
Wiens/wier
Wier = meervoud
Wiens = enkelvoud
Verwijs je met bezittelijk voornaamwoord naar een vrouw of een vrouwelijk woord? Dan gebruik je
'wier' in plaats van wiens.
Signaalwoorden en verbanden
H2
Soorten argumenten
- argumentatie voor voorspellingen of verklaringen
- argumentatie voor beoordelen
- argumentatie gebaseerd op voorbeelden en analogie
Soorten standpunten
1. normatief: oordeel
2. descriptief: voorspellend/ verklarend standpunt
Argumentatie op basis van voorbeelden
Argumentatie op basis van autoriteit, bijv de experts
Argumentatie op basis van vergelijking
Nevenschikking
Argumenten die los van elkaar staan, maar wel samen een argument vormen. Ze onderbouwen
samen het standpunt.
- Nevenschikking met afhankelijke argumenten → hier zijn de argumenten wel
nevenschikkend maar hebben ze wel samenhang. Ieder argument kan hier
echter wel op zichzelf staan.
Onderschikking
Hier ondersteunen een argument een ander argument. Ze maken elkaar sterker en zijn deel van
elkaars argumentatie. Je argument ondersteunt hier een al gegeven argument.
Argumentstructuur
1. Standpunt - argument - argument
2. Argument - standpunt - argument
3. Argument - argument - standpunt
*De argumenten kunnen hier dus zowel nevenschikkend als onderschikkend zijn.
Drogredenen/redeneerfouten
Foutieve redeneringen worden drogredenen genoemd. Er zijn verschillende soorten te lezen in
het boek.
, H3
Verwijswoorden
‘Het’-woorden (onzijdig) verwijs je met zijn
Landen zijn ‘het’ woorden, en dus onzijdig
Zij kan alleen naar personen verwijzen
Verbindingswoorden
Markeren relaties tussen zinnen
‘Ternauwernood’ is geen verbindingswoord
Gebruik van ‘wat’
Alleen als je in de bijzin verwijst naar het eerste gedeelte van een zin. Of als er een bepalend
woord voor staat als ‘het enige’.
De regel is dat je met 'wat' verwijst naar een volledige (bij)zin of naar een onbepaald
voornaamwoord zoals 'alles' of 'enige'. In alle andere gevallen gebruik je 'die', 'dat' of 'deze'.
Hen/hun
'Hun' is meestal een bezittelijk voornaamwoord en kan daarnaast 'aan hen' betekenen, wanneer
'hen' het meewerkend voorwerp is.
Dus ‘aan hen’ wordt ‘hun’
Wiens/wier
Wier = meervoud
Wiens = enkelvoud
Verwijs je met bezittelijk voornaamwoord naar een vrouw of een vrouwelijk woord? Dan gebruik je
'wier' in plaats van wiens.
Signaalwoorden en verbanden