H5: Erfelijkheid
Genotype + milieu = fenotype
Genotype is alleen het DNA in je celkernen, je genoom is al je DNA dus ook
het DNA in de mitochondriën.
Mutaties leiden tot veranderingen in het DNA, daardoor neemt de variatie
binnen een soort toe.
De combinatie waarin de allelen samen op één chromosoom voorkomen is het
haplotype van dat chromosoom.
Uit een karyogram kun e het karyotype afleiden. Bij een gezonde man (46,XY)
bij een vrouw (46, XX)
Genmutaties er zit een fout in de base in het DNA, er mist een base.
Genoommutatie monosomie/trisomie, er is een chromosoom te veel of te
weinig.
Turner = vrouwen met maar één X-chromosoom
Down = trisomie 21, (46 XX/XY +21), er is een extra chromosoom 21.
Chromosoommutatie er zit een deel van een chromosoom niet op de juiste
plaats, er zijn bijvoorbeeld delen van twee niet homologe chromosomen
uitgewisseld.
Puntmutatie er is één basepaar verandert bijvoorbeeld C-G naar A-T
Het herverdelen van erfelijk materiaal heet recombinatie.
o Onafhankelijk overerven houdt in dat ze op een ander chromosoom liggen, als
ze op hetzelfde chromosoom liggen erft het afhankelijk over.
o Polygene overerving houdt in dat een eigenschap tot stand komt onder
invloed van verschillende genen.
Bij klassieke veredeling gaan mensen gericht fokken op gunstige
eigenschappen (gunstige allelencombinaties).
Bij genetische modificatie wordt er een stukje DNA van een ander organisme
ingebracht.
Bij gentherapie wordt genetische modificatie gebruikt op een goede mannier
d.m.v. een vector.
Om te kijken of een eigenschap tot stand komt door genotype of milieu wordt
er tweelingonderzoek gedaan, er wordt gekeken naar een- en twee-eiige
tweelingen die samen of apart van elkaar opgroeien. Ofwel nature – nurture.
(er wordt gediscussieerd of het wel ethisch verantwoord is)
Epigenetica = onderzoek naar het aansturen van allelen.
Een methylgroep kan een gen aan of uit zetten.
Epigenetische code = het aan en uitzetten van genen op het DNA door
bijvoorbeeld DNA-methylering.
Genotype + milieu = fenotype
Genotype is alleen het DNA in je celkernen, je genoom is al je DNA dus ook
het DNA in de mitochondriën.
Mutaties leiden tot veranderingen in het DNA, daardoor neemt de variatie
binnen een soort toe.
De combinatie waarin de allelen samen op één chromosoom voorkomen is het
haplotype van dat chromosoom.
Uit een karyogram kun e het karyotype afleiden. Bij een gezonde man (46,XY)
bij een vrouw (46, XX)
Genmutaties er zit een fout in de base in het DNA, er mist een base.
Genoommutatie monosomie/trisomie, er is een chromosoom te veel of te
weinig.
Turner = vrouwen met maar één X-chromosoom
Down = trisomie 21, (46 XX/XY +21), er is een extra chromosoom 21.
Chromosoommutatie er zit een deel van een chromosoom niet op de juiste
plaats, er zijn bijvoorbeeld delen van twee niet homologe chromosomen
uitgewisseld.
Puntmutatie er is één basepaar verandert bijvoorbeeld C-G naar A-T
Het herverdelen van erfelijk materiaal heet recombinatie.
o Onafhankelijk overerven houdt in dat ze op een ander chromosoom liggen, als
ze op hetzelfde chromosoom liggen erft het afhankelijk over.
o Polygene overerving houdt in dat een eigenschap tot stand komt onder
invloed van verschillende genen.
Bij klassieke veredeling gaan mensen gericht fokken op gunstige
eigenschappen (gunstige allelencombinaties).
Bij genetische modificatie wordt er een stukje DNA van een ander organisme
ingebracht.
Bij gentherapie wordt genetische modificatie gebruikt op een goede mannier
d.m.v. een vector.
Om te kijken of een eigenschap tot stand komt door genotype of milieu wordt
er tweelingonderzoek gedaan, er wordt gekeken naar een- en twee-eiige
tweelingen die samen of apart van elkaar opgroeien. Ofwel nature – nurture.
(er wordt gediscussieerd of het wel ethisch verantwoord is)
Epigenetica = onderzoek naar het aansturen van allelen.
Een methylgroep kan een gen aan of uit zetten.
Epigenetische code = het aan en uitzetten van genen op het DNA door
bijvoorbeeld DNA-methylering.