1. het didactisch model
1.1. componenten van het didactisch model
1.1.1. de doelstellingen
● = wat je met activiteiten wil bereiken
● psychomotorische doelen: uitvoeren
van handelingen, verwerven van
automatismen (bv: de leerlingen
kunnen hoofdletter H correct
schrijven)
● dynamisch-affectieve doelen:
vorming interesses, omgaan met
eigen/andere gevoelens (bv: de
leerlingen kunnen nauwkeurig
werken)
● cognitieve doelen: kennis, inhoud en
oplossingsmethodes (bv: de
leerlingen kunnen verwoorden dat
een naam met hoofdletter
geschreven wordt)
1.1.2. de beginsituatie
● = alle factoren/aspecten die invloed hebben op de keuze van je doelstellingen en op
het lesgebeuren zelf
● niveau: welke kennis / vaardigheden/attitudes beheersen de individuele leerlingen en
klasgroep
● leerprofiel: leertempo, de wijze waarop lln leerinhoud opnemen, ondersteuning …
● interesse: voorkeuren / motivatie
1
, 1.1.3. de didactische principes
● = zorgt ervoor dat lkr op een efficiënte en effectieve manier aan doelen kan werken
● goede les = zoveel mogelijk DP
● motivatieprincipe, activiteitsprincipe, aanschouwelijkheidsprincipe,
geleidelijkheidsprincipe, differentiatieprincipe, herhalingsprincipe
1.1.4. de didactische werkvormen
● diverse manieren waarop onderwijsproces op gang komt, geheel van handelingen &
activiteiten.
● = middel om doelen te bereiken
● aanbiedende werkvormen: doceren, uitleggen, demonstratie
● gespreksvormen: onderwijsleergesprek, kringgesprek, discussie → LK = participant
● opdrachtvormen: instructies aan lln, opdrachten → Leerlingen = zelfstandig
● complexere werkvormen: excursie, hoekenwerk, projectwerk..
1.1.5. de leerinhoud & leerstof
● leerinhoud = wat de leerlingen moeten leren om doelstellingen te bereiken (bv. de
maaltafels van 7)
● leerstof = middel om leerinhoud te beheersen (bv. oefeningen op de maaltafels van 7)
1.1.6. de leermiddelen
● = materiële hulpmiddelen om efficiënter de doelen te kunnen bereiken (bv.
MAB-materiaal, tafelkaart, verhoudingstabel …)
1.1.7. de evaluatie
● = de resultaten van het leerproces bekijken obv vooropgestelde doelen
● breed evalueren
○ = aandacht voor alle soort doelen
○ begeleiden van leerlingen → onmiddellijke feedback
○ leerlingen hebben actieve rol → reflecteren
2
, ○ formatieve functie: evaluatie staat in dienst van leerproces
➢ lln kan via feedback verder evolueren
➢ lkr kan via deze info aanpassingen doen
○ summatieve functie: een eindoordeel vellen over leerprestaties
➢ via attest of diploma
1.1.8. professionele identiteit
● = hoe je zelf als leerkracht ziet , wie je graag als leerkracht wil zijn
● professionele zelfverstaan
○ zelfbeeld: beeld dat lkr over zichzelf heeft o.b.v. zelfperceptie & feedback
○ zelfwaardegevoel: lkr tevreden over werd o.b.v. zelfevaluatie & zelfperceptie
& feedback
○ beroepsmotivatie: drijfveren lkr
○ taakopvatting: wat lkr moet doen om goed werk te leveren
○ toekomstperspectief: de verwachtingen
○ professionele identiteit → rond andere component in het model
● professionele identiteit staat rond andere componenten in het model
○ identiteit heeft belangrijke invloed op jouw didactisch & pedagogisch denken
○ invloed op keuze lesdoelen, en andere componenten
1.1.9. maatschappij- en mensbeeld
● maatschappijbeeld = geheel van opvattingen over de sociale, economische &
politieke realiteit dat de pretentie heeft van ‘juistheid’ en ‘algemene geldigheid
● mensbeeld = geheel van opvattingen van humaniteit of menswaardigheid over de
bestemming van het menselijk bestaan
● plaats- en tijdafhankelijk
○ toenemende diversiteit → diversiteit is meer dat etnisch-culturele verschillen…
○ verschillen tss leerlingen is ook diversiteit
○ diversiteit is de norm
● maatschappij- en mensbeeld zijn de grondslag van didactisch handelen
○ beïnvloed onderwijsstijl ( zijn verschillend bij elke leerkracht)
3
, 1.2. relaties tussen de componenten
● relatie doelstellingen en beginsituatie
○ de beginsituatie zal bepalend zijn voor de keuze doelstellingen
○ door het bereiken van doelen, verandert de beginsituatie
● relatie doelstellingen en evaluatie
○ de concrete doelstelling bepaalt manier evaluatie
○ de evaluatieresultaten kunnen doelen bijstellen
● relatie beginsituatie en didactische werkvormen, leerinhoud en leermiddelen
○ wanneer lln iets nieuws aangeleerd krijgen (beginsituatie) via klasgesprek
(didactische werkvorm) , waarbij alles stapsgewijs op het bord komt
(leermiddel)
○ later kunnen de leerlingen die het goed begrepen hebben (beginsituatie)
uitdagendere oefeningen ( leerstof) maken
○ zwakkere leerlingen kunnen samen met juf oefeningen overlopen (dw)
2. de beginsituatie
2.1. beginsituatie
2.1.1. definitie
● = de factoren die invloed hebben op het verloop en de resultaten van de
onderwijsleersituatie
● factoren
○ ontwikkelingspsychologie per leerling
○ verworven leerdoelen
○ voor-en buitenschoolse ervaringen
○ houding t.o.v. de school
○ motivatie
○ …
4
, 2.1.2. een dynamisch gegeven
● = verandert constant
● selecteer alleen relevante gegevens voor jou les specifiek
● leerling is veranderd tegen het einde van de les
● ook tijdens de les gedragsveranderingen → heel de les door beginsituatie nagaan
2.2. de beginsituatie van de klasgroep en de leerling
2.2.1. niveau
● = wat kan de leerling al / wat weet de leerling al?
● niveau kan veranderen doorheen tijd + is afhankelijk van leerinhoud
● juist inschatten : niet alleen kind zelf goed kennen, maar ook doelen die we willen
bereiken
● lesvoorbereidingsformulier : waarop bouwt het kind verder? + leerling specifieke
gegevens + acties
2.2.2. leerprofiel
● = manier waarop ze leren / hoe best motiveren om te leren (bv:)
○ leertempo
○ manier van ondersteuning
○ voorkeur van bronnen
○ volgorde van taken maken
○ voorkeur met wie ze willen samenwerken
● best met leerling zelf overleggen : leerling ontwikkelt verantwoordelijkheid
● differentiatie: wijze waarop er wordt geleerd
2.2.3. interesse
● = slaat vooral op ‘leerstof’
● inspelen op motivatie van de leerlingen
● je houdt rekening met psychologische basisbehoefte autonomie
● ‘hoe kan ik een lessenreeks ontwerpen zodat deze recht doet aan de verschillende
interesses van de leerlingen zodat iedereen zich aangesproken voelt?’
● brengt positief leergedrag mee → stimuleert intrinsieke motivatie
5
, 2.3. differentiatie
2.3.1. diversiteit als norm
2.3.1.1. differentiatie dreigt betekenis te verliezen
● = uit elk kind het maximum halen en elk kind zo ver mogelijk brengen
● niet verengen tot etnisch-culturele verschillen, verschillen tss sociale groepen …
● niet te veel nadruk leggen op individuele verscheidenheid
● uit alle leerlingen proberen het maximum te halen: ‘de lat hoog voor iedereen!’
2.3.1.2. zorgt voor gelijke onderwijskansen
● grote kloof tussen lln van hoogopgeleide ouders en laagopgeleide ouders → we
moeten voor alle lln zorgen dat ze het maximale uit onderwijs kunnen halen
● “diversiteit tussen mensen en groepen gaat altijd samen met diversiteit in mensen en
groepen” → binnen groepen zijn er veel verschillen & binnen groep Vlaamse kinderen
is er ook diversiteit
2.3.2. differentiatie
2.3.2.1. definitie
● = het proactief, positief en planmatig omgaan met verschillen tussen leerlingen,
waarbij deze verschillen kunnen verkleinen, gelijk blijven of vergroten om zo
tegemoet te komen aan de psychologische basisbehoeften van elke leerling, met
name autonomie, competentie en verbondenheid.
2.3.2.2. hoe differentiatie aanpakken?
● proactief: vooraf nadenken over wat een zinvolle differentiatie kan zijn voor de
leerbehoeften bij bepaalde leerlingen
● positief: differentiëren is niets vervelend. Je leert je lln beter kennen en zal minder
stereotiep of vooroordelend denken
● planmatig: aanpak plan zodat het efficiënt verloop
6
, 2.3.2.3. welk effect heeft differentiatie op de verschillen
tussen leerlingen?
● differentiatie ≠ leerlingen op eenzelfde niveau krijgen
● differentiatie = bijbenen bij sterkere , maar ook zwakkere leerlingen
● = lat hoog leggen in zone van naaste ontwikkeling
2.3.2.4. wat doet differentiatie met de persoon van de
leerling?
● differentiëren verhoogt de competentie van leerling → ‘yes , ik kan het!’
● beter welbevinden en gevoel van verbondenheid
● kinderen leren begrip opbrengen voor onderlinge verschillen
● klassikaal gebeuren los → leerling heeft meer verantwoordelijkheid → autonomie!
● heeft inpak op leerwinst, maar ook op sociaal functioneren
2.4. de beginsituatie in kaart brengen
2.4.1. hulp bij het verkennen van de beginsituatie van de
leerling en de klasgroep
● = een beeld vormen van de ontwikkeling / ontwikkelingspsychologie van de leerling
● door observatie: verzamelen van gegevens over waarneembare gedragingen
○ belangrijk voor jezelf als lkr, maar ook voor anderen (bv logopediste)
○ belangrijk middel voor het realiseren van een ononderbroken
ontwikkelingsbegeleiding
● door gesprek: zowel met kind als met leerkracht
○ dingen te weten komen die niet zichtbaar zijn
● door analyse van werkschriften en toetsen: meest gehanteerde informatiebron
○ zicht op kennis, inzicht of toepassing vaardigheid
7
, 2.4.2. gebruik van gegevens
● algemene informatie
○ = niet typisch voor een bepaalde les
○ je verzamelt de info tijdens het observeren en verkennen van de leeromgeving
○ inzetten wanneer het van belang is
● informatie voor de les/lessenreeks
○ = van belang in bepaalde lessen of lessenreeks
○ selecteert gegevens die een invloed hebben op jouw aanpak tijdens de les
3. doelstellingen
3.1. definitie
● = doelen zijn waardevolle en gewenste gedragsveranderingen bij de leerlingen als
gevolg van de leerervaringen
● wat je wil dat de lln op het einde van de les kennen of kunnen
● lln kent meer op het einde van de les → beginsituatie volgende les verandert
● expliciet vragen → constateren of de gedragsmogelijkheden zijn uitgebreid
3.2. soorten doelen naar niveau: welk onderwijsniveau
bepaalt het doel?
3.2.1. macroniveau
● Vlaamse overheid bepaalt wat er gebeurt
● eindtermen → opgesteld door overheid
○ leergebiedgebonden: resultaatverplichting
○ leergebiedoverschrijdend:
inspanningsverplichting
● kleuterschool → ‘ontwikkelingsdoelen’
● controle door inspectie → wordt kwaliteit nagestreefd?
● eindtermen worden vertaald in leerplandoelen
● leerplandoelen → opgesteld door leerplancommissies van koepels of netten (zijn
nodig om subsidies te krijgen)
● elke koepel → eigen maatschappij-en mensbeeld → leerplannen (moeten rekening
houden met eindtermen + goedgekeurd worden door overheid)
8