CEL- EN WEEFSEL LEER
Imme Donkers
,H0: inleiding
1. Organisatie
Organellen → kunnen niet buiten de cel overleven
cellen → kunnen niet zonder organellen
Cellen = kleinste structurele eenheden in het lichaam, die alle
basiseigenschappen van levende materie vertonen
Weefsel (tissue): groepering van cellen met gelijkaardige functie
+ matrix
→ Soorten weefsel: Epitheel- bindweefsel – spierweefsel
– zenuwweefsel
Orgaan = organisatie van weefseltypen heeft unieke vorm,
grootte en ligging in het lichaam (anatomie) is opgebouwd uit
specifiek patroon van weefsels
Orgaansystemen of orgaanstelsels = organisatie van meerdere organen
Organisme = alle stelsels samen
2. Weefseltypen
2.1 Epitheel
Epithelen -> grenzen aan buitenwereld/lumen
Lumen = plaats waar dingen van buitenwereld in contact komen
→ Bedekkend epitheel: eenlagig-meerlagig, plaveisel-kubisch-cilindrisch
→ klierepitheel: secreetproductie
Hoe meer lagen een epitheel bevat, hoe beter de bescherming maar hoe slechter de doorlaatbaarheid
voor stoffen
2.2 Bindweefsel
Functie:
- structuren met elkaar verbinden
- steun- en verbindingsfunctie
→ zeer veel variëteiten
Bindweefsel strictu sensu – kraakbeen – bot – bloed
2.3 spierweefsel
functie: contractie
- willekeurig: skeletspieren
- niet-willekeurig: hart- en gladdespieren
2.4 zenuwweefsel
functie: communicatie
- sensorisch: doorgeven informatie (dingen waarnemen)
- motorisch: aansturen van spieren, klieren (dingen uitvoeren)
H1: Epithelen
1. Kenmerken
Epithelen -> beschermen van onderliggende structuren doordat het het lichaamsoppervlak bedekt, holten
en kanalen in het lichaam aflijnt, en klieren vormt
Bedekkend epitheel -> meerdere lagen en al dan niet extra beschermend hoornlaagje
,Ondoordringbaar door -> stevige intercellulaire verbindingen
Epithelen staan in contact met de buitenwereld -> goede uitwisseling van stoffen
In epitheelweefsel zitten geen bloedvaten
→ Zuurstof en voedingsstoffen moeten dus vanuit haarvaatjes (die zich in het onderliggende bindweefsel
bevinden) volledig via diffusie de levende epitheelcellen bereiken
Epithelen kunnen dus meerdere functies vervullen:
→ ze kunnen de aflijning uitmaken van zowel inwendige (bv. darm) of uitwendige oppervlakken (bv. huid)
• bescherming tegen fysische en chemische agentia
Vb: opperhuid, maagepitheel (tegen HCl en verteringsenzymen), voormagenepitheel, respiratoir
epitheel
• relatie met de buitenwereld
vb: pijn, gevoel, reuk, smaak
• resorptie
vb: darm, niertubuli
• secretie
vb: klieren: secreet kan ook beschermende rol vervullen (bv. slijm in tractus digestivus) of helpen bij
vertering (bv. speekselklieren, pancreas, lever) of bevochtigen (bv. secreterende cellen in
luchtwegen) of rol spelen in thermoregulatie (bv. zweetklieren)
• excretie
vb: nier
• steun & verdediging
vb: hoef, nagel, klauw, tandglazuur
• plasticiteit
• regeneratie
2. de epitheelcel
2.1 Cytoskelet: keratine
Epitheelcellen in vertebraten -> produceren van keratine-eiwitten
Keratine-eiwitten -> vormen van intermediaire filamenten (keratinefilamenten)
→ die bepalen de morfologie van cytoskelet
Specifiek epitheel produceert een specifiek keratine
Functies keratine-eiwitten: keratinisering + verhoorning
2.2 Celpolariteit en celdomeinspecialisaties
, Alle epitheelcellen => gepolariseerd
→ vrij apicaal deel, een lateraal domein en een basaal domein
Laterale en basale domein -> functioneel gelijkaardige
kenmerken bezitten
= basolateraal domein
Domeinen => verschillend -> specifieke structurele en
moleculaire kenmerken
Zonula occludens -> plaats waar apicale deel en basolaterale
deel van elkaar gescheiden worden
2.2.1 Apicale plasma membraan:
- Reguleren van voedingsstoffen en wateropname
- Gerefuleerde secretie
- Bescherming
apicale domein -> verschillende eiwitten => belangrijk voor uitwisseling van water, elektrolieten en
moleculen
bevat : microvillie, cillia (trilharen) en stereocilia
microvilli:
→ oppervalktevergroting apicale celmembraan
→ actinefilamenten + actine-bindende eiwitten
Vormen van bundels
glycocalix = koolhydraatketens van membraan- en lipideneiwitten
Stereocilia:
Imme Donkers
,H0: inleiding
1. Organisatie
Organellen → kunnen niet buiten de cel overleven
cellen → kunnen niet zonder organellen
Cellen = kleinste structurele eenheden in het lichaam, die alle
basiseigenschappen van levende materie vertonen
Weefsel (tissue): groepering van cellen met gelijkaardige functie
+ matrix
→ Soorten weefsel: Epitheel- bindweefsel – spierweefsel
– zenuwweefsel
Orgaan = organisatie van weefseltypen heeft unieke vorm,
grootte en ligging in het lichaam (anatomie) is opgebouwd uit
specifiek patroon van weefsels
Orgaansystemen of orgaanstelsels = organisatie van meerdere organen
Organisme = alle stelsels samen
2. Weefseltypen
2.1 Epitheel
Epithelen -> grenzen aan buitenwereld/lumen
Lumen = plaats waar dingen van buitenwereld in contact komen
→ Bedekkend epitheel: eenlagig-meerlagig, plaveisel-kubisch-cilindrisch
→ klierepitheel: secreetproductie
Hoe meer lagen een epitheel bevat, hoe beter de bescherming maar hoe slechter de doorlaatbaarheid
voor stoffen
2.2 Bindweefsel
Functie:
- structuren met elkaar verbinden
- steun- en verbindingsfunctie
→ zeer veel variëteiten
Bindweefsel strictu sensu – kraakbeen – bot – bloed
2.3 spierweefsel
functie: contractie
- willekeurig: skeletspieren
- niet-willekeurig: hart- en gladdespieren
2.4 zenuwweefsel
functie: communicatie
- sensorisch: doorgeven informatie (dingen waarnemen)
- motorisch: aansturen van spieren, klieren (dingen uitvoeren)
H1: Epithelen
1. Kenmerken
Epithelen -> beschermen van onderliggende structuren doordat het het lichaamsoppervlak bedekt, holten
en kanalen in het lichaam aflijnt, en klieren vormt
Bedekkend epitheel -> meerdere lagen en al dan niet extra beschermend hoornlaagje
,Ondoordringbaar door -> stevige intercellulaire verbindingen
Epithelen staan in contact met de buitenwereld -> goede uitwisseling van stoffen
In epitheelweefsel zitten geen bloedvaten
→ Zuurstof en voedingsstoffen moeten dus vanuit haarvaatjes (die zich in het onderliggende bindweefsel
bevinden) volledig via diffusie de levende epitheelcellen bereiken
Epithelen kunnen dus meerdere functies vervullen:
→ ze kunnen de aflijning uitmaken van zowel inwendige (bv. darm) of uitwendige oppervlakken (bv. huid)
• bescherming tegen fysische en chemische agentia
Vb: opperhuid, maagepitheel (tegen HCl en verteringsenzymen), voormagenepitheel, respiratoir
epitheel
• relatie met de buitenwereld
vb: pijn, gevoel, reuk, smaak
• resorptie
vb: darm, niertubuli
• secretie
vb: klieren: secreet kan ook beschermende rol vervullen (bv. slijm in tractus digestivus) of helpen bij
vertering (bv. speekselklieren, pancreas, lever) of bevochtigen (bv. secreterende cellen in
luchtwegen) of rol spelen in thermoregulatie (bv. zweetklieren)
• excretie
vb: nier
• steun & verdediging
vb: hoef, nagel, klauw, tandglazuur
• plasticiteit
• regeneratie
2. de epitheelcel
2.1 Cytoskelet: keratine
Epitheelcellen in vertebraten -> produceren van keratine-eiwitten
Keratine-eiwitten -> vormen van intermediaire filamenten (keratinefilamenten)
→ die bepalen de morfologie van cytoskelet
Specifiek epitheel produceert een specifiek keratine
Functies keratine-eiwitten: keratinisering + verhoorning
2.2 Celpolariteit en celdomeinspecialisaties
, Alle epitheelcellen => gepolariseerd
→ vrij apicaal deel, een lateraal domein en een basaal domein
Laterale en basale domein -> functioneel gelijkaardige
kenmerken bezitten
= basolateraal domein
Domeinen => verschillend -> specifieke structurele en
moleculaire kenmerken
Zonula occludens -> plaats waar apicale deel en basolaterale
deel van elkaar gescheiden worden
2.2.1 Apicale plasma membraan:
- Reguleren van voedingsstoffen en wateropname
- Gerefuleerde secretie
- Bescherming
apicale domein -> verschillende eiwitten => belangrijk voor uitwisseling van water, elektrolieten en
moleculen
bevat : microvillie, cillia (trilharen) en stereocilia
microvilli:
→ oppervalktevergroting apicale celmembraan
→ actinefilamenten + actine-bindende eiwitten
Vormen van bundels
glycocalix = koolhydraatketens van membraan- en lipideneiwitten
Stereocilia: