§2.1 CELONDERZOEK MET DE MICROSCOOP
Celtheorie →
1. celwanden van plantencellen zijn afscheidingsproducten van eigenlijke levende
cellen
2. planten en dieren bestaan uit levende cellen
Celstructuren kunnen bekeken worden met de TEM of SEM.
§2.2 CELSTRUCTUREN EN HUN FUNCTIE
Organellen → alle celstructuren die door een membraan zijn omgeven.
Celkern → bevat DNA. DNA in combinatie met histonen → chromatine.
Kernmembraan → hierin zitten kernporiën, waar stoffen de kern binnen kunnen
dringen, maar ook verlaten.
Kernlichaampje → nucleolus. Hierin liggen genen voor aanmaak ribosomen.
Celmembraan → twee lagen van fosfolipiden. De buitenkant is hydrofiel en de binnenkant
van de twee lagen is hydrofoob. In deze laag liggen porie-eiwitten. Deze zijn voor de
stoffentransport.
Glycocalyx → complex van koolhydraten, eiwitten en vetten op het celmembraan.
Hierdoor is de celherkenning.
Contactinhibitie → cellen in een weefselkweek stoppen met delen als ze de
glycocalyx aanraken. http://www.johnkyrk.com/cellmembrane.html
Mitochondriën → energieleveranciers van de cel. Hoe actiever de cel, hoe meer
mitochondriën. Hebben eigen DNA voor de vorming van eiwitten die te maken hebben met
de ATP-synthase. Bouw van mitochondriën →
Endoplasmatisch reticulum → membraan van ER en kern lopen door in elkaar.
Glad ER → geen ribosomen. Heeft rol bij aanmaak koolhydraten en vetten of de
ontgifting van de cel.
Ruw ER → wel ribosomen. Heeft eiwittransport functie.
Ribosomen → bestaan uit eiwitten en RNA. Regelen eiwitsynthese.
Golgi-systeem → bestaat uit membranen met afsnoeringen aan de zijkanten, waardoor
nieuwe blaasjes kunnen ontstaan. Blaasjes uit ER worden verwerkt in GS.
Lysosomen → blaasjes met enzymen. Afgescheiden van omgeving door membranen