Internationaal recht – bevoegdheidsverdeling mensenrechtenschendingen
Algemeen kader:
1. Rechterlijke fase: beoordeling door de uitleveringsrechter. (art. 23 UW)
Toelaatbaarverklaring of ontoelaatbaarverklaring. (art. 28 UW)
Cassatieberoep bij de Hoge Raad tegen de uitspraak van de uitleveringsrechter.
(art. 31 UW)
2. Bestuurlijke fase: beoordeling door de minister. (art. 33 lid 1 UW)
De minister is gebonden aan de ontoelaatbaarverklaring van de rechtbank. (art. 33
lid 2 UW)
De opgeëiste persoon kan tegen de beslissing van de minister een kort geding
starten bij de voorzieningenrechter.
Hoe moet de uitleveringsrechter een mensenrechtenverweer toetsen?
EHRM Soering/HR 29 mei 1990: in beginsel moet worden uitgegaan van het vertrouwen
dat de verzoekende staat de fundamentele rechten van de opgeëiste persoon zal respecteren.
Dit beginsel kan uitzondering lijden indien blijkt dat de opgeëiste persoon door zijn
uitlevering zou worden blootgesteld aan een zodanig risico van een flagrante inbreuk op enig
hem ingevolge het EVRM toekomend recht dat de ingevolge art. 1 EVRM op Nederland
rustende verplichting om dat recht te verzekeren aan de nakoming van de uit het
uitleveringsverdrag voortvloeiende verplichting in de weg staat.
Beoordeling door de uitleveringsrechter:
1. Dreigende flagrante schending van art. 6 EVRM en geen mogelijkheid van een
effectief rechtsmiddel op grond van art. 13 EVRM.
2. Voltooide schending van art. 3 EVRM.
schending ten aanzien van de opgeëiste persoon in het kader van het onderzoek
naar de feiten ter zake waarvan de uitlevering is verzocht.
Algemeen kader:
1. Rechterlijke fase: beoordeling door de uitleveringsrechter. (art. 23 UW)
Toelaatbaarverklaring of ontoelaatbaarverklaring. (art. 28 UW)
Cassatieberoep bij de Hoge Raad tegen de uitspraak van de uitleveringsrechter.
(art. 31 UW)
2. Bestuurlijke fase: beoordeling door de minister. (art. 33 lid 1 UW)
De minister is gebonden aan de ontoelaatbaarverklaring van de rechtbank. (art. 33
lid 2 UW)
De opgeëiste persoon kan tegen de beslissing van de minister een kort geding
starten bij de voorzieningenrechter.
Hoe moet de uitleveringsrechter een mensenrechtenverweer toetsen?
EHRM Soering/HR 29 mei 1990: in beginsel moet worden uitgegaan van het vertrouwen
dat de verzoekende staat de fundamentele rechten van de opgeëiste persoon zal respecteren.
Dit beginsel kan uitzondering lijden indien blijkt dat de opgeëiste persoon door zijn
uitlevering zou worden blootgesteld aan een zodanig risico van een flagrante inbreuk op enig
hem ingevolge het EVRM toekomend recht dat de ingevolge art. 1 EVRM op Nederland
rustende verplichting om dat recht te verzekeren aan de nakoming van de uit het
uitleveringsverdrag voortvloeiende verplichting in de weg staat.
Beoordeling door de uitleveringsrechter:
1. Dreigende flagrante schending van art. 6 EVRM en geen mogelijkheid van een
effectief rechtsmiddel op grond van art. 13 EVRM.
2. Voltooide schending van art. 3 EVRM.
schending ten aanzien van de opgeëiste persoon in het kader van het onderzoek
naar de feiten ter zake waarvan de uitlevering is verzocht.