h1 t/m h12
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1. Plaatsbepaling En Basisbegrippen .......................................................................................2
Hoofdstuk 2. Vraag ...................................................................................................................................4
Hoofdstuk 3. Aanbod ................................................................................................................................6
Hoofdstuk 4. Markten...............................................................................................................................8
Hoofdstuk 5. Overheidsingrijpen In Markten .........................................................................................13
Hoofdstuk 6. Productie En Bestedingen .................................................................................................17
Hoofdstuk 7. Inkomensevenwicht ..........................................................................................................20
Hoofdstuk 8. Groei En Conjunctuur ........................................................................................................ 23
Hoofdstuk 9. Arbeidsmarkt En Macro-Economisch Overheidsbeleid .....................................................27
Hoofdstuk 10. Geld, Inflatie En Financiële Markten ...............................................................................32
Hoofdstuk 12. Betalingsbalans En Valutamarkt ......................................................................................38
Deel 1. Bedrijven, Consumenten En Overheid
Deel 2. Macro-Economie
Deel 3. Geld En Internationale Economie
,Hoofdstuk 1. Plaatsbepaling En Basisbegrippen
1.1. Externe Bedrijfsomgeving
Ondernemingen Hebben De Ontwikkeling Van Hun Omzet En Winst Slechts Gedeeltelijk Zelf In De
Hand. Hun Succes Is Afhankelijk Van Hoe Goed Zij Weten In Te Spelen Op Kansen En Bedreigingen
Die Vanuit De Externe Omgeving Op Hen Afkomen.
Er Zijn Twee Soorten Omgevingsfactoren. De Macro-Omgeving En De Directe Omgeving Van Partijen
En De In- En Verkoopmarkten.
Zie Tabel 1.1.
1.2. Het Centrale Economische Probleem
Schaarste: De Spanning Als Gevolg Van De Beperkte Beschikbaarheid Van Alternatief Aanwendbare
Middelen Voor Het Voorzien In Een Onbeperkt Aantal Behoeften. Deze Middelen Zijn In Vorm Van
Geld, Tijd En Productiemiddelen.
➔ Betekent Ook: Potentiële Vraag Naar Goederen En Diensten Hogere Dan Potentiële Aanbod.
Elke Keuze Brengt Kosten Met Zich Mee. De Gemiste Opbrengsten Heten De Alternatieve Kosten Of
Opportunity Costs. Voorbeeld: De Tijd Die Een Student Aan Zijn Studie Besteed Dan Zijn De
Alternatieve Kosten Dat Hij Die Tijd Niet Meer Kan Besteden Aan Uitgaan Of Andere Leuke Dingen.
Een Zo Hoog Mogelijke Waalvaart Creëren Voor De Consument In Tijden Van Schaarste; De Mate Waarin
Consumenten Met Behulp Van Schaarse, Alternatief Aanwendbare Middelen In Hun Behoefte Kunnen
Voorzien.
Bruto Binnenlands Product (Bbp): Welvaart Wordt Vaak Gelijk Gesteld Aan De Waarde Van De
Goederen En Diensten Die In Een Land Worden Geproduceerd.
Vrije Goederen: Zijn Onbeperkt Tot Hun Beschikking, Waardoor Het Gebruik Ervan Geen
Keuzeprobleem Met Zich Meebrengt. Voorbeeld: Als De Zon Schijnt, Kunnen Mensen Van De Warmte
En Het Licht Genieten. Tegelijkertijd Kan De Zon Gebruikt Worden Om Bijvoorbeeld Fruit Te Laten
Groeien.
1.3. Produceren En Consumeren
Om Goederen En Diensten Te Kunnen Aanbieden Moeten Deze Eerst Geproduceerd Worden.
Voor Productie Zijn Productiemiddelen Nodig, Deze Worden Productiefactoren Genoemd:
1. Arbeid, Bestaat Uit Tijd En Inspanning Die Mensen Besteden
2. Kapitaal, Bestaat Uit Geproduceerde Middelen
3. Natuur, Omvat Alle Natuurlijke Hulpbronnen Zoals Lucht, Water, Grond En Delfstoffen.
4. Ondernemerschap, Bestaat Uit De Organisatie.
Consumenten Stellen De Productiefactoren Tegen Een Beloning Beschikbaar Aan Bedrijven:
Arbeid → Loon
Kapitaal → Huur Of Pacht
Natuur →
Ondernemerschap → Winst
Loon, Huur, Pacht, Winst Vormen Samen Het Primaire Inkomen. Dit Betekent Eigenlijk Dat Het Een
,Inkomen Is Waar Een Tegenprestatie Tegenover Staat.
, de manier waarop de afstemming van productie en consumptie in een land geregeld is wordt
economische orde genoemd. 5 kernvragen zijn hierbij van belang:
1. wie moet er produceren?
2. wat moet er geproduceerd worden?
3. hoe moet er geproduceerd worden?
4. waar vindt de productie plaats?
5. voor wie moet er geproduceerd worden?
twee manieren om deze vraag te beantwoorden:
1. budgetmechanisme; hierbij beslist de overheid welke goederen en diensten geproduceerd
worden. deze dergelijke economie heet ook wel planeconomie, want er wordt een plan gemaakt
waarin wordt vastgesteld welke producten tegen welke prijs verkocht mogen worden.
2. marktmechanisme; omvang productie afhankelijk van individuele beslissingen van individuele
consumenten en producenten.
in een marktmechanisme bepaalt het marktmachanisme voor welke goederen de productiefactoren
worden gebruikt. dat heet de allocatie van de productiefactoren.
in werkelijkheid is er geen enkel land in de wereld 100% een planeconomie of markteconomie.
overal in de wereld hebben landen een gemengde economie.
1.4. economische wetenschappen
de economische wetenschap bestudeert het economisch handelen in de maatschappij, dat wil
zeggen de aanpak van keuzeproblemen. de manier waarop consumenten, producenten en
overheden omgaan met schaarse, alternatief aanwendbare middelen om hun doelstellingen te
bereiken.
dit studiedeel is zo breed dat het is opgedeeld in 3 delen:
1. micro-economie, bestudeert hoe individuele consumenten en producten met problemen omgaan.
2. meso-economie, bestudeert economische vraagstukken op bedrijfstakniveau.
- afnemers
- bedrijfstak
- concurrentie
- externe belanggroepen
- leveranciers
3. macro-economie, gaat over vraagstukken op het niveau van een land op geheel.
- demografisch
- economisch
- sociaal
- technologisch
- ecologisch
- politiek juridisch
1.5. economische modellen
om de economie te bestuderen wordt er gebruik gemaakt van verschillende modellen. bij de
modellen wordt uitgegaan van de ceterus paribus clausule. hierbij wordt de waarde van de
verklarende factoren die niet in het model zijn opgenomen, constant verondersteld.