1. Plaats van de molaren
a. Drie in elk kwadrant (tot 12)
2. Functie van de molaren
a. Kauwen (malen)
b. Behouden van verticale dimensie
c. Ondersteuning van de wangen (esthetiek)
3. Algemene kenmerken: definitieve molaren
a. Molaren zijn breder M-D dan cervico-occlusaal (vestibulair aanzicht)
b. De kroon wordt smaller van vestibulair naar linguaal (behalve bij sommige eerste
bovenmolaren met een grote DL cupide)(occlusaal aanzicht)
c. De kroon wordt smaller van mesiaal naar distaal (occlusaal aanzicht)
d. De kroon wordt korter van mesiaal naar distaal. Dus de kroonhoogte is korter op de
distale helft dan op de mesiale helft. (vestibulair aanzicht)
e. De maximale contour ligt aan de vestibulaire zijde thv het cervicaal derde, aan de
linguale zijde in het midden derde (proximaal aanzicht)
f. De proximale contactpunten (maximale contour) liggen aan de mesiale zijde op de
overgang occlusaal en midden derde, en aan de distale zijde meer naar cervicaal
(meer naar het midden van de tand) (vestibulair aanzicht)
g. De linguale cuspides van ondermolaren (en de mesiolinguale cuspides van
bovenmolaren) zijn langer dan de vestibulaire cuspides, wanneer de molaren
verticaal gepositioneerd zijn.(vestibulair, mesiaal en distaal aanzicht)
, 4. Vergelijking tussen BM en OM
a. OM is breder M-D dan V-L: meer rechthoekige of vijfhoekige outline
b. BM is breder V-L dan M-D: meer vierkant of parallellogramvormige outline (occlusaal
aanzicht)
c. De kroon van OM is naar linguaal getipt (hangt wat over de wortel), terwijl bij de BM
de kroon rechter verloopt. (proximaal aanzicht)
d. OM: 2 wortels: M (langer en breder), D (korter en smaller)
e. BM: 3 wortels: P (langst), MV (breder dan DV), DV (kortst) (V of L aanzicht)
f. BM: schuine kam = crista obliqua
g. OM: twee transversale kammen: dit is niet helemaal juist
(occlusaal aanzicht)