KENNISTOETS
Daphne Bremer
HAN OJW Kennistoets
, Samenvatting OJW kennistoets
Natuur / Hoofdstuk 4.2 / Samenhang in ecosystemen
Levend = biotische factoren
Niet-levend = abiotische factoren
Alle abiotische en biotische factoren in een bepaald gebied = ecosysteem
Karakteristieke ecosystemen Met een uniforme landschapstype waarbij klimaat en geografische
omstandigheden hetzelfde zijn = biotopen (bos, duin, moeras, oerwoud)
Binnen een biotoop zijn verschillende soorten habitats (habitat konijn, eekhoorn, mus, egel, ekster)
Tak in biologie die zich bezighoudt met wisselwerking organismen, omgeving = ecologie
Concurrentie proces = competitie (verschillende vogels eten hetzelfde)
Planten produceren zelf voedsel = producenten
Andere dieren hebben voedsel nodig = consumenten
Planteneter = herbivoor
Vleeseter = carnivoor
Alleseter = omnivoor
Laatste schakel in de voedselketen = toppredator
Plant (1e schakel) muis (2e schakel) uil (3e schakel) buizerd (4e schakel)
Onderling geschakelde voedselketens = voedselweb
1e niveau voedselpiramide: alle producenten ecosysteem
2e niveau: alle herbivoren
3e niveau: carnivoren
4e niveau: toppredatoren
Producenten produceren energie en verbruiken een deel herbivoren eten/verteren niet alles van de
plant en krijgen dus ook maar een deel van de energie binnen carnivoren. Iedere pijl = 10% van de
energie daarvoor. De verloren energie kan niet recyclet worden energiestroom (geen kringloop)
Natuurlijk afval is een verrijking worden weer voedingsstoffen voor de reducenten (schimmels,
bacteriën, kleine insecten). Zo komen mineralen, water, CO2 kwijt die goed zijn voor de planten.
Natuur / Hoofdstuk 4.2 / Ecosystemen in verandering
Het ecosysteem is een dynamisch geheel, doordat abiotische factoren veranderen
(temperatuur/daglengte) veranderen ook biotische factoren.
De populatie van dieren kan wisselen, als deze wisselt binnen bepaalde grenzen = stabiel ecosysteem.
Voedselaanbod, milieuvervuiling en de hoeveelheid roofdieren hebben een effect op het stabiele
ecosysteem en het dynamisch evenwicht. Ingrijpende veranderingen kunnen effect hebben op de
populaties dieren.
(Buizerd ziek van stoffen in eten muizen ziek minder voedsel en meer ziektes minder
buizerds)
Primaire levensbehoeften = water, voedsel, beschutting, mogelijkheid tot voortplanting
Populaties groeien totdat voedsel/beschutting/water een beperkende factoren worden (dan is er niet
genoeg voor de hele populatie).
Giftige stoffen kunnen zich ophopen in de voedselpiramide = accumulatie of bioaccumulatie
Exoten = dieren die door menselijk ingrijpen in een ecosysteem terecht komen. Als het goed gaat met
deze dieren kunnen ze zelfs een plaag vormen en andere dieren in de biotoop verdringen.
De levensgemeenschap van een ecosysteem is voortdurend aan het veranderen.
Pioniersplanten groeien eerst en hebben invloed op abiotische factoren. Hun wortels houden vocht vast
en zo zorgen ze wanneer ze sterven voor een voedselrijke bodem. Pioniersplanten groeien ook in
extreme factoren. Kruidige planten overschaduwen pioniersplanten. Wanneer een ecosysteem niet