1. Soberheid en functionaliteit zijn kenmerken van …
A. Art nouveau;
B. Expressionisme;
C. Renaissance;
D. Nieuwe zakelijkheid/ Internationale Stijl/ Het nieuwe bouwen.
2. Walter Gropius was ..
A. Een architect tijdens Art Deco;
B. De oprichter van Bauhaus;
C. Een schilder die hoort bij ‘de Stijl’;
D. Een architect tijdens het postmodernisme.
3. Welke van onderstaande kenmerken, is geen kenmerk van de architectuur van Ludwieg
Mies van der Rohe?
A. Bedacht en precies gebruik van glas, staal en natuursteen;
B. Vaak totaalontwerp: exterieur en interieur werden samen ontworpen- slanke,
constructieve hoekoplossing;
C. Afwezigheid van ornamenten;
D. Interne draagconstructies: vrije plattegronden en open gevels.
4. In zijn boek ‘Vers une architecture’ (1921) komt Le Corbusier met de vijf punten van een
nieuwe architectuur. Welke van onderstaande punten heeft betrekking op de overgang
tussen binnen en buiten?
A. Les pilotis;
B. Le toit-jardin;
C. La facade libre;
D. La fenetre en longuer.
5. Waartegen keerde Granpré Molière zich met zijn architectuurstroming de ‘Delftse School’?
A. Expressionisme: Amsterdamse School;
B. Expressionisme: Nieuwe Haagse School;
C. Nieuwe zakelijkheid/ Internationale Stijl/ Het nieuwe bouwen;
D. Alle eerdere stijlen; hij wilde een geheel nieuwe stroming creëren.
6. Welke architectuurstijl ontstond als gevolg van de woningnood na de tweede wereldoorlog?
A. Nieuwe Haagse School;
B. Functionalisme;
C. Modernisme;
D. Postmodernisme.