De collegereeks architectuurgeschiedenis/architectuur geeft een korte introductie in de belangrijkste West-
Europese bouwstijlen van 1000 tot en met het heden. Het doel is de verschillende bouwstijlen te kunnen
herkennen en benoemen, doordat men bekend is met de belangrijkste specifieke kenmerken van iedere
architectuurstroming. Men kan deze verschillende stromingen plaatsen in de context van een tijdsperiode.
DE KLASSIEKE EN NEO-STIJLEN
Overzicht westerse bouwstijlen 1000-1900
1000-1200 Romaanse bouwstijl
1150-1500 Gotiek
1515-1630 Renaissance
1600-1800 Barok, rococo & classicisme
1800-1870 Neoclassicisme
1840-1900 Historisme, neostijlen & ingenieursbouwkunst
1850-1900 Eclecticisme
1870-1900 Chaletstijl
1890-1910 Art Nouveau / Jugendstil
Van de oudste naar de nieuwste bouwstijl . Tot ongeveer 1800 zijn de klassieke stijlen. Vanaf ongeveer 1800 zijn
de neo stijlen. Neo stijlen zijn eigenlijk klassieke stijlen die opnieuw zijn uitgevonden en zijn gemoderniseerd.
De exacte jaartallen zijn niet van belang. Puur de volgorde.
,1000 – 1200 ROMAANSE BOUWSTIJL
De Romaanse bouwkunst herinnert aan het antieke Rome. De opvallendste kenmerken zijn:
o sober
o solide/massieve bouw: dikke, zware muren
o korte, stompe en brede torens (dit onderscheid zich van Gotiek)
o vierdelige kruisgewelven en rondbogen
o verspringende/verjongende entreezuilen met rondbogen
o gesloten: kleine vensters/openingen met halfronde boogarmen en afgeschuinde dagkanten voor meer
lichtinval
o boogvormige timpanen boven ramen en deuren
o koppeling van vensteropeningen en nissen door colonetten (kleine kolommen)
o stilistische ornamenten: kapitelen met figuren, bijbelscenes, dieren en planten
o lompe uitvoering
Voorbeelden:
,1150 – 1500 GOTIEK
De Gotische bouwkunst overstijgt door nieuwe bouwtechnieken de simpelere, Romaanse bouwwerken en reikt
letterlijk en figuurlijk naar de hemel. Overwinning op het aardse bestaan. Opvallende kenmerken:
o nieuwe bouwtechnieken maken hogere en slankere bouwwerken met bredere traveeën mogelijk
o verticaal gericht: dragend skelet van bundelpijlers, waarop gewelfribben, steunberen en luchtbogen
steunen
o spitsbogen
o open wanden door ribgewelven en luchtbogen
o slanke torens met puntige ‘pinakels’
o toepassing van ornamenten
o ramen met glas-in-lood
o meer gebruik van bakstenen in woningbouw
Voorbeelden:
, 1515 – 1630 RENAISSANCE
In de Renaissance (wedergeboorte) bloeiden de kunsten, letteren en wetenschap door een grote belangstelling
voor de klassieke oudheid. De ideale renaissancekunstenaar was een ‘homo universalis’, zowel kunstzinnig als
wetenschappelijk onderlegd. De ontdekking van de wereld en de mens. Kenmerken:
o klassieke Romeinse bouwkunst als voorbeeld: pilasters, rondbogen, zuilen en frontons
o horizontale opbouw: plint, middenstuk, lijst
o horizontaliteit in gevel door toepassing van speklagen
(baksteenlagen afgewisseld met natuursteenlagen)
o zware, ruw gehakte natuursteen (rustica) in onderste lagen
gebouw
o symmetrie
o vierkante kruiskozijnen
o veel variatie in woonhuisgevels
Voorbeelden: