4H2P4 - ECONOMIE // MODULE 2
COVERAGE: o Aanwezigheid van
1. INDIVIDUELE VRAAG complementaire producten
2. COLLECTIEVE VRAAG Aanvullend
3. PRIJSELASTICITEIT o Exogene factoren
4. INKOMENSELASTICITEIT
5. PRODUCTIE COLLECTIEVE VRAAG
6. PRODUCTIEKOSTEN - Het verband tussen de prijs en de
7. OPBRENGSTEN, WINST EN hoeveelheid die door een hele groep wordt
WINSMAXIMALISATIE gevraagd.
8. INDIVIDUEEL EN COLLECTIEF
AANBOD Afzetgebied
9. PRIJSVORMING - Het gebied waar de product zijn product
10. PRIJSVERANDERINGEN verkoopt.
11. BEGRIPPEN-/FORMULELIJST
Afleiden collectieve vraag en vraaglijn
INDIVIDUELE VRAAG - Collectieve vraag is de optelsom van alle
- Hoe hoger de prijs, hoe kleiner de individuele vragen.
gevraagde hoeveelheid - Collectieve vraaglijn is de optelsom van
o Wet van de vraag alle individuele vraaglijnen.
- Consumenten bedenken hoeveel ze van
iets willen kopen nadat ze weten hoe duur Collectieve consumentensurplus
het is - Alle individuele consumentensurplus bij
o Individuele vraag ontstaat elkaar opgeteld.
Het aantal eenheden dat o Kun je berekenen door middel van
een consument ergens van de vraaglijn.
wil kopen bij een bepaalde Oppervlakte onder de
prijs vraaglijn en boven de
- Vanuit de individuele vraag kun je de prijs.
betalingsbereidheid afleiden
o De maximale prijs die een PRIJSELASTICITEIT
consument wil betalen voor één Prijselasticiteit van de gevraagde
product bij een gegeven aantal hoeveelheid
- Verschil tussen betalingsbereidheid en - Geeft aan hoeveel procent de gevraagde
daadwerkelijke prijs is hoeveelheid verandert als gevolg van een
consumentensurplus prijsverandering.
o Als het over één consument gaat is - In formule:
∆%𝑄𝑣
het individuele 𝐸𝑣 =
consumentensurplus ∆%𝑃
- Er zijn twee soorten vraag - Als de gevraagde hoeveelheid door een
o Discrete vraag prijsverandering minder verandert dan de
Als de gevraagde aantallen prijs, spreken we van een inelastische
telkens een geheel getal vraag.
zijn o Waarde is tussen -1 en 0
o Continue vraag - Als de gevraagde hoeveelheid door een
Als er ook gebroken prijsverandering meer verandert dan de
getallen mogelijk zijn prijs, spreken we van een elastische
- De individuele vraag wordt beïnvloedt vraag.
door: o Waarde is kleiner dan -1
o Individuele voorkeuren - Als de gevraagde hoeveelheid door een
o Beschikbare budget prijsverandering niet verandert, spreken we
o Aanwezigheid van van een volkomen inelastische vraag.
substitueerbare producten o Waarde is dan gelijk aan 0.
Zelfde doel
, 4H2P4 - ECONOMIE // MODULE 2
INKOMENELASTICITEIT bestaande producten voort
- Procentuele verandering in de gevraagde te brengen.
hoeveelheid als gevolg van een - Productiefactoren beïnvloeden elkaar.
procentuele verandering in het inkomen.
- In formule: Productiefunctie
∆%𝑄𝑣 - Laat zien hoeveel inzet nodig is voor een
𝐸𝑖 = bepaalde productie.
∆%𝐼
- Twee type goederen:
o Normale goederen PRODUCTIEKOSTEN
Er wordt meer van - Kosten die gemaakt worden om iets te
gekocht als het inkomen produceren.
stijgt. o Vaste (constante) kosten
Luxegoederen Kosten die niet veranderen
1 < Ei bij een andere
Stijging Qv is productieomvang.
groter dan stijging o Variabele kosten
I. Kosten die afhankelijk zijn
Noodzakelijke goederen van de productieomvang.
0 < Ei < 1 - Totale kosten (TK)
Qv neemt met een o De optelsom van de variabele en
kleiner percentage vaste kosten.
toe dan I. - Gemiddelde totale kosten (GTK)
o Inferieure goederen o Totale kosten per geproduceerde
Wordt minder van gekocht eenheid.
bij een stijgend inkomen. o In formule:
Waarde is een negatief 𝑇𝐾
𝐺𝑇𝐾 =
getal. 𝑝𝑟𝑜𝑑𝑢𝑐𝑡𝑖𝑒𝑜𝑚𝑣𝑎𝑛𝑔
- Gemiddelde variabele kosten (GTK)
PRODUCTIE o Variabele kosten per
- Produceren betekent dat er geproduceerde eenheid.
productiefactoren worden gebruikt om een o In formule:
product te maken. 𝑉𝐾
𝐺𝑉𝐾 =
- Er zijn 4 productiefactoren. 𝑝𝑟𝑜𝑑𝑢𝑐𝑡𝑖𝑒𝑜𝑚𝑣𝑎𝑛𝑔
o Kapitaal o Progressief variabele kosten
Fysiek en financieel GVK stijgen bij een
o Arbeid grotere productieomvang.
Het menselijk handelen o Degressief variabele kosten
tijdens productie. GVK dalen bij een grotere
o Natuur productieomvang.
Locatie is de plaats van o Proportionele variabele kosten
productie. GVK blijven gelijk bij
Natuur brengt iedere productieomvang.
grondstoffen voort. - Gemiddelde vaste (constante) kosten
o Ondernemerschap (GCK)
Het initiatief om de o Vaste (constante) kosten per
verschillende geproduceerde eenheid.
productiefactoren bij o In formule:
elkaar te brengen en er iets 𝐶𝐾
mee te produceren, 𝐺𝐶𝐾 =
𝑝𝑟𝑜𝑑𝑢𝑐𝑡𝑖𝑒𝑜𝑚𝑣𝑎𝑛𝑔
inclusief de zoektocht naar
nieuwe producten en
nieuwe manieren om
COVERAGE: o Aanwezigheid van
1. INDIVIDUELE VRAAG complementaire producten
2. COLLECTIEVE VRAAG Aanvullend
3. PRIJSELASTICITEIT o Exogene factoren
4. INKOMENSELASTICITEIT
5. PRODUCTIE COLLECTIEVE VRAAG
6. PRODUCTIEKOSTEN - Het verband tussen de prijs en de
7. OPBRENGSTEN, WINST EN hoeveelheid die door een hele groep wordt
WINSMAXIMALISATIE gevraagd.
8. INDIVIDUEEL EN COLLECTIEF
AANBOD Afzetgebied
9. PRIJSVORMING - Het gebied waar de product zijn product
10. PRIJSVERANDERINGEN verkoopt.
11. BEGRIPPEN-/FORMULELIJST
Afleiden collectieve vraag en vraaglijn
INDIVIDUELE VRAAG - Collectieve vraag is de optelsom van alle
- Hoe hoger de prijs, hoe kleiner de individuele vragen.
gevraagde hoeveelheid - Collectieve vraaglijn is de optelsom van
o Wet van de vraag alle individuele vraaglijnen.
- Consumenten bedenken hoeveel ze van
iets willen kopen nadat ze weten hoe duur Collectieve consumentensurplus
het is - Alle individuele consumentensurplus bij
o Individuele vraag ontstaat elkaar opgeteld.
Het aantal eenheden dat o Kun je berekenen door middel van
een consument ergens van de vraaglijn.
wil kopen bij een bepaalde Oppervlakte onder de
prijs vraaglijn en boven de
- Vanuit de individuele vraag kun je de prijs.
betalingsbereidheid afleiden
o De maximale prijs die een PRIJSELASTICITEIT
consument wil betalen voor één Prijselasticiteit van de gevraagde
product bij een gegeven aantal hoeveelheid
- Verschil tussen betalingsbereidheid en - Geeft aan hoeveel procent de gevraagde
daadwerkelijke prijs is hoeveelheid verandert als gevolg van een
consumentensurplus prijsverandering.
o Als het over één consument gaat is - In formule:
∆%𝑄𝑣
het individuele 𝐸𝑣 =
consumentensurplus ∆%𝑃
- Er zijn twee soorten vraag - Als de gevraagde hoeveelheid door een
o Discrete vraag prijsverandering minder verandert dan de
Als de gevraagde aantallen prijs, spreken we van een inelastische
telkens een geheel getal vraag.
zijn o Waarde is tussen -1 en 0
o Continue vraag - Als de gevraagde hoeveelheid door een
Als er ook gebroken prijsverandering meer verandert dan de
getallen mogelijk zijn prijs, spreken we van een elastische
- De individuele vraag wordt beïnvloedt vraag.
door: o Waarde is kleiner dan -1
o Individuele voorkeuren - Als de gevraagde hoeveelheid door een
o Beschikbare budget prijsverandering niet verandert, spreken we
o Aanwezigheid van van een volkomen inelastische vraag.
substitueerbare producten o Waarde is dan gelijk aan 0.
Zelfde doel
, 4H2P4 - ECONOMIE // MODULE 2
INKOMENELASTICITEIT bestaande producten voort
- Procentuele verandering in de gevraagde te brengen.
hoeveelheid als gevolg van een - Productiefactoren beïnvloeden elkaar.
procentuele verandering in het inkomen.
- In formule: Productiefunctie
∆%𝑄𝑣 - Laat zien hoeveel inzet nodig is voor een
𝐸𝑖 = bepaalde productie.
∆%𝐼
- Twee type goederen:
o Normale goederen PRODUCTIEKOSTEN
Er wordt meer van - Kosten die gemaakt worden om iets te
gekocht als het inkomen produceren.
stijgt. o Vaste (constante) kosten
Luxegoederen Kosten die niet veranderen
1 < Ei bij een andere
Stijging Qv is productieomvang.
groter dan stijging o Variabele kosten
I. Kosten die afhankelijk zijn
Noodzakelijke goederen van de productieomvang.
0 < Ei < 1 - Totale kosten (TK)
Qv neemt met een o De optelsom van de variabele en
kleiner percentage vaste kosten.
toe dan I. - Gemiddelde totale kosten (GTK)
o Inferieure goederen o Totale kosten per geproduceerde
Wordt minder van gekocht eenheid.
bij een stijgend inkomen. o In formule:
Waarde is een negatief 𝑇𝐾
𝐺𝑇𝐾 =
getal. 𝑝𝑟𝑜𝑑𝑢𝑐𝑡𝑖𝑒𝑜𝑚𝑣𝑎𝑛𝑔
- Gemiddelde variabele kosten (GTK)
PRODUCTIE o Variabele kosten per
- Produceren betekent dat er geproduceerde eenheid.
productiefactoren worden gebruikt om een o In formule:
product te maken. 𝑉𝐾
𝐺𝑉𝐾 =
- Er zijn 4 productiefactoren. 𝑝𝑟𝑜𝑑𝑢𝑐𝑡𝑖𝑒𝑜𝑚𝑣𝑎𝑛𝑔
o Kapitaal o Progressief variabele kosten
Fysiek en financieel GVK stijgen bij een
o Arbeid grotere productieomvang.
Het menselijk handelen o Degressief variabele kosten
tijdens productie. GVK dalen bij een grotere
o Natuur productieomvang.
Locatie is de plaats van o Proportionele variabele kosten
productie. GVK blijven gelijk bij
Natuur brengt iedere productieomvang.
grondstoffen voort. - Gemiddelde vaste (constante) kosten
o Ondernemerschap (GCK)
Het initiatief om de o Vaste (constante) kosten per
verschillende geproduceerde eenheid.
productiefactoren bij o In formule:
elkaar te brengen en er iets 𝐶𝐾
mee te produceren, 𝐺𝐶𝐾 =
𝑝𝑟𝑜𝑑𝑢𝑐𝑡𝑖𝑒𝑜𝑚𝑣𝑎𝑛𝑔
inclusief de zoektocht naar
nieuwe producten en
nieuwe manieren om