Studiegroep blok 2.1
Probleem 1
- Good enough parenting (Winnicot)
Probleem 2:
- Soorten neuronen:
o Unipolair: 1 axon
o Bipolair: 2 axonen
o Multipolair: 1 axon, met dendrieten aan cellichaam
- Actiepotentiaal
o Rustfase: negatief geladen cel, buiten cel Na, binnen K
o Drempelwaarde bereikt (-55mV)neuron gaat vurenactiepotentiaal
o Repolarisatie: Kalium er uit
o Uiteindelijk te veel K er uithyperpolarisatie
o K poort dicht rustfase bereikt nieuwe actiepotentiaal mogelijk
- EPSP = agonist loslaten van neurotransmitters
IPSP = antagonist voorkomen dat neurotransmitter loskomt, dus vasthouden/vernietigen
Probleem 3:
- Autonome ZS: reguleert organen
o Afferent; organenhersenen (sensorisch)
o Efferent; hersenenorganen (motorisch)
- Parasympatisch ZS: rusttoestand (efferent)
- TEL DI MESSEN MET MY
- Hersendelen:
o Myelencephalon:
Medulla: hersenen met ruggenmerg verbinden, vitale functies
o Metencephalon:
Cerebellum: bewegingscentrum (automatisch)
Pons: verbindt cerebellum met grote hersenen
o Mesencephalon:
Tectum: auditieve reflexen
Tegmentum: visuele reflexen
o Diencephalon:
Thalamus:
Hypothalamus: reguleert hormonen, veganische functies
Hypofyse: hormonen uitscheiden
o Telencephalon (hersenschors):
4 kwabben
2 gyrus (hobbeltje verbinding in je hersenen):
Aan de frontale kwab (motorische cortex)
Aan de pariëntale kwab (somatosensorische cortex)
- Hersenvliezen:
o Dura mater
o Arachnoid mater
o Pia mater
, Probleem 4
- Neurale plaat: schijf boven de cel. Er zijn drie lagen:
o Endoderm
o Mesoderm
o Ectoderm (neurale plaat is hiervan onderdeel)
De ectoderme laag vormt de groeve (kuiltje), dan vormt de endoderme laag de buis
Youtube filmpje kijken
- Drie zwellingen in de buis:
o Prosencephalon
o Mesencephalon
o Rhombencephalon
- Neurale migratie
o 2 soorten
Radiaal: van binnen naar buiten
Tangentiale: langs de celwand
Multipolair: andere vormen
- Neuroplasticiteit:
1. Neurogenesis
2. Migratie
3. Differentiatie
4. Synaptogenesis
5. Selectieve dood van neuronen
- Begrippen:
1. Pruning
2. Hyperconnectiviteit
3. Permissieve gebeurtenis: door ervaring worden mechanismen geactiveerd
4. Instinctieve gebeurtenis: geeft richting aan de ontwikkeling
5. Kritieke periode
6. Sensitieve periode
- Sociaal en cognitie
1. Prenataal: Subcorticale structuren zijn bij geboorte al ontwikkeld(onderste
hersendelen)
2. Kindertijd: Corticale ontwikkeling (bv frontale cortex)
3. Puberteit: pruningrisicogedrag
4. Volwassen: witte massa groeien
Probleem 5
- Soorten geheugen:
1. Declaratief: in taal uitdrukkenhippocampus belangrijk
Semantisch: feiten
Episodisch: persoonlijke ervaringen
2. Non-declaratief: niet in taal uit te drukkenbasale ganglia belangrijk
3. Korte termijn geheugen
4. Werkgeheugen(bij een taak): puzzel maken: denk aan eerder; eerst hoekjes dan
randjes dan puzzel
5. Lange termijn geheugen (rehearsal voor nodig; herhaling van informatie). Als je het
weer op kan halen dan heb je retrieval
- Hersendelen die actief zijn bij geheugen:
1. Hippocampusbelangrijk bij LTP
2. Amygdalazintuigelijke informatie koppelen aan emotie
3. Cerebellum opslag van alles omtrent bewegen
4. Striatumherinnering stimulus en respons
5. Prefrontale cortexaandacht, taakbeheer, conditioneren
Probleem 1
- Good enough parenting (Winnicot)
Probleem 2:
- Soorten neuronen:
o Unipolair: 1 axon
o Bipolair: 2 axonen
o Multipolair: 1 axon, met dendrieten aan cellichaam
- Actiepotentiaal
o Rustfase: negatief geladen cel, buiten cel Na, binnen K
o Drempelwaarde bereikt (-55mV)neuron gaat vurenactiepotentiaal
o Repolarisatie: Kalium er uit
o Uiteindelijk te veel K er uithyperpolarisatie
o K poort dicht rustfase bereikt nieuwe actiepotentiaal mogelijk
- EPSP = agonist loslaten van neurotransmitters
IPSP = antagonist voorkomen dat neurotransmitter loskomt, dus vasthouden/vernietigen
Probleem 3:
- Autonome ZS: reguleert organen
o Afferent; organenhersenen (sensorisch)
o Efferent; hersenenorganen (motorisch)
- Parasympatisch ZS: rusttoestand (efferent)
- TEL DI MESSEN MET MY
- Hersendelen:
o Myelencephalon:
Medulla: hersenen met ruggenmerg verbinden, vitale functies
o Metencephalon:
Cerebellum: bewegingscentrum (automatisch)
Pons: verbindt cerebellum met grote hersenen
o Mesencephalon:
Tectum: auditieve reflexen
Tegmentum: visuele reflexen
o Diencephalon:
Thalamus:
Hypothalamus: reguleert hormonen, veganische functies
Hypofyse: hormonen uitscheiden
o Telencephalon (hersenschors):
4 kwabben
2 gyrus (hobbeltje verbinding in je hersenen):
Aan de frontale kwab (motorische cortex)
Aan de pariëntale kwab (somatosensorische cortex)
- Hersenvliezen:
o Dura mater
o Arachnoid mater
o Pia mater
, Probleem 4
- Neurale plaat: schijf boven de cel. Er zijn drie lagen:
o Endoderm
o Mesoderm
o Ectoderm (neurale plaat is hiervan onderdeel)
De ectoderme laag vormt de groeve (kuiltje), dan vormt de endoderme laag de buis
Youtube filmpje kijken
- Drie zwellingen in de buis:
o Prosencephalon
o Mesencephalon
o Rhombencephalon
- Neurale migratie
o 2 soorten
Radiaal: van binnen naar buiten
Tangentiale: langs de celwand
Multipolair: andere vormen
- Neuroplasticiteit:
1. Neurogenesis
2. Migratie
3. Differentiatie
4. Synaptogenesis
5. Selectieve dood van neuronen
- Begrippen:
1. Pruning
2. Hyperconnectiviteit
3. Permissieve gebeurtenis: door ervaring worden mechanismen geactiveerd
4. Instinctieve gebeurtenis: geeft richting aan de ontwikkeling
5. Kritieke periode
6. Sensitieve periode
- Sociaal en cognitie
1. Prenataal: Subcorticale structuren zijn bij geboorte al ontwikkeld(onderste
hersendelen)
2. Kindertijd: Corticale ontwikkeling (bv frontale cortex)
3. Puberteit: pruningrisicogedrag
4. Volwassen: witte massa groeien
Probleem 5
- Soorten geheugen:
1. Declaratief: in taal uitdrukkenhippocampus belangrijk
Semantisch: feiten
Episodisch: persoonlijke ervaringen
2. Non-declaratief: niet in taal uit te drukkenbasale ganglia belangrijk
3. Korte termijn geheugen
4. Werkgeheugen(bij een taak): puzzel maken: denk aan eerder; eerst hoekjes dan
randjes dan puzzel
5. Lange termijn geheugen (rehearsal voor nodig; herhaling van informatie). Als je het
weer op kan halen dan heb je retrieval
- Hersendelen die actief zijn bij geheugen:
1. Hippocampusbelangrijk bij LTP
2. Amygdalazintuigelijke informatie koppelen aan emotie
3. Cerebellum opslag van alles omtrent bewegen
4. Striatumherinnering stimulus en respons
5. Prefrontale cortexaandacht, taakbeheer, conditioneren