H-3Cellen, weefsels en structuur van het lichaam
De cel: structuur en functies
-Plasmamembraanà 2 lagen fosfolipiden +eiwit en
suikermoleculen
-Fosfolipidenà hydrofiele kop en hydrofobe
staart.
Membraaneiwitten functies:
1. Immunologische identiteit
2. Receptor hormoon
3. Enzym
4. Transport door de membraan
Organellen
-Kern à 46 chromosomen= genetisch materiaal= DNA
- Mitochondriënà energiecentrale (aanmaak ATP)
- Ribosomen (bestaan uit RNA en eiwit) à maken
eiwitten uit aminozuren en gebruiken RNA als mal.
- Endoplastisch reticulum (ER) à Glad en ruw.
- Ontgifting geneesmiddelen (glad)
-Eiwitten aanmaken (ruw)
- Golgiapparaatà eiwitten inpakken in
membraangebonden blaasjes (secretoire granula)
- Lysosomenà afbraak grote moleculen (RNA EN
DNA)
- Cytoskelet minuscule eiwitvezels:
1. Microfilamenten (karakteristieke vorm
skelet, steun, structuur)
2. Mircotubuli (bewegingen organellen van de
cel, chromosomen celdeling +cel
uitstulpingen)
3. Centrosoom (ordening Microtubuli)
4. Cel uitstulpingen
-Microvilià bedekken oppervlak van bepaalde
cellen
-Ciliaà trilhaartjes
-Flagellaà staartjes spermacellen
Celdeling
Celdeling door mitoseà 2 identieke dochtercellen
Celdeling door meioseà eicellen en zaadcellen
De periode tussen 2 celdelingen= celcyclus
2 fasen= mitose (M fase) en de interfase
Interfase
- G1 fase= cel groeit in volume (tussenfase 1)
- S-fase= DNA verdubbeling
- G2 fase= verdere groei en voorbereiding
(tussenfase 2)
Mitose
- Profase
, - Chromosomen gekoppeld aan kopie door centromeren
- Spoelfiguur (2 centriolen +spoeldraad)
- Centriolen elk naar ander uiteinde. Kernmembraan verdwijnt.
- Metafase
-Chromosomen parallel liggen op de evenaar van het spoelfiguur
- Anafase
-Centromeren splitsen
- Telefase
-Spoelfiguur verdwijnt
-Chromosomen ontwinden. Kernmembraan wordt gevormd.
Transport van stoffen door de celmembraan
Structuur plasmamembraanà selectief permeabel
Passief transport à semipermeabel membraan passeren en met de concentratiegradiënt meebewegen.
Diffusie en Osmose = ZIE HOOFDSTUK 2
Gefaciliteerde diffusie= passief. Met transporteiwit naar binnen. Er is wel een transportmaximum.
Actief transport= tegen concentratie inà ATP voor nodig
Natriumkaliumpomp= aan beide kanten gelijke concentraties (30% van ATP gebruiken)
Bulktransport= overdracht van deeltjes die te groot zijn
om door celmembraan te passeren à door pinocytose
of fagocytose worden de deeltjes ingesloten in een
soort van vacuole die opgenomen wordt door de cel. De
enzymen/ deeltjes worden vrijgegeven en de inhoud
wordt verteerd. De afvalstoffen gaan d.m.v. exocytose
de cel weer uit.
Weefsels
4 hoofdtypen weefsels:
1. Epitheelweefsel/ epitheel
2. Bindweefsel
3. Spierweefsel
4. Zenuwweefsel
Epitheelweefsel
Bedekt lichaam, bekleedt lichaamsholtes, holle organen,
kanalen en afvoerbuizen van het lichaam.
Epitheelweefsel voor:
- Bescherming
- Secretie
- Absorptie
Je hebt 2 soorten epitheel: 1 lagig en meerlagig
epitheel.
Eenlagig epitheel heeft 3 soorten:
1. Plaveisel(cel)epitheel= dunne gladde
membraan(diffusie) om hart alveoli en
nefronen van de nier.
2. Kubisch epitheel= kubusvormig. Bij secretie,
absorptie en extractie actief betrokken. Zitten
in nier tubuli en bepaalde klieren.
3. Cilinder(cel)epitheel= rechthoekig. Bij maag,
dunnen darm en veel organen
Meerlagig epitheel