Hoofdstuk 03 Belastingrecht voor Bachelors en Masters – 2013/2014
Uitwerkingen oefenopgaven
Opgave 3.1
In artikel 1.1, 2.1 lid 1 en art 2.1 lid 2 Wet IB is aangegeven wie belastingplichtig is voor de
inkomstenbelasting. Het gaat hier om het belastingsubject. Het inkomen waarover belasting wordt
geheven, is geregeld in art 2.3 Wet IB. Het gaat hier om de vraag waarover belasting wordt geheven.
Opgave 3.2
Niet thuis in het rijtje horen:
b. de wijze van heffing, en
c. de wijze van invordering.
De drie vragen die centraal staan bij het uitvoeren van belastingwetten zijn:
Wie is belasting verschuldigd?
Waarover moet belasting worden betaald?
Hoeveel belasting moet worden betaald?
Opgave 3.3
De inkomstenbelasting wordt geheven van natuurlijke personen. De vennootschap onder firma of
maatschap is geen natuurlijk persoon.
Opgave 3.4
We kennen de binnenlands belastingplichtigen en de buitenlands belastingplichtigen. Voor
binnenlandse belastingplicht is het enkel wonen in Nederland voldoende. Voor de buitenlandse
belastingplicht is het een vereiste dat men Nederlands inkomen geniet.
Opgave 3.5
Om te weten waar iemand woont, moet je kijken naar wat is bepaald in art. 4 AWR. Daarin is bepaald
dat de vraag waar iemand woont, wordt beoordeeld aan de hand van de omstandigheden. Die
omstandigheden zijn allereerst de woonplaats (heeft iemand een koopwoning/huurwoning), vervolgens
de economische betrekkingen en persoonlijke betrekkingen tot de landen waar iemand woont en ten
slotte de plaats waar iemand gewoonlijk verblijft.
Opgave 3.6
Degene die Nederland meterwoon heeft verlaten, maar binnen 12 maanden metterwoon terugkeert
zonder intussen in een andere mogendheid te hebben gewoond, wordt geacht als inwoner van
Nederland onderworpen te zijn aan de belastingheffing voor de inkomstenbelasting. Dit is alleen
anders als aannemelijk kan worden gemaakt dat de belastingplichtige in een lidstaat van de Europese
Unie of een land waarmee Nederland fiscale inlichtingen uitwisselt, als inwoner was onderworpen aan
een volwaardige inkomstenbelasting.
Opgave 3.7
Omdat Christel in Nederland woont, is ze binnenlands belastingplichtig (art. 2.1 lid 1 letter a Wet IB).
Ze moet haar buitenlandse inkomen aangeven in Nederland.
Nederland heeft met veel staten een verdrag gesloten ter voorkoming van dubbele belasting, ook met
Duitsland. De heffing over inkomsten uit arbeid wordt bij verdrag meestal toegewezen aan de staat
waar de arbeid wordt verricht.
Voor haar Duitse inkomen krijgt Christel een vermindering die afhankelijk is van het feit of ze ook
ander inkomen geniet in Nederland. Als dat niet het geval is, is de vermindering 100%.
Opgave 3.8
Frank bezit in Amsterdam een eigen woning. Zijn duurzame band met Nederland is dus (nog) niet
verbroken. Bovendien verblijft hij alleen maar in België om te werken. Zijn sociale leven speelt zich
af tijdens het weekend in Amsterdam. Verder geldt voor hem hetzelfde als voor Christel in opgave 3.7.
© Convoy Uitgevers
Uitwerkingen oefenopgaven
Opgave 3.1
In artikel 1.1, 2.1 lid 1 en art 2.1 lid 2 Wet IB is aangegeven wie belastingplichtig is voor de
inkomstenbelasting. Het gaat hier om het belastingsubject. Het inkomen waarover belasting wordt
geheven, is geregeld in art 2.3 Wet IB. Het gaat hier om de vraag waarover belasting wordt geheven.
Opgave 3.2
Niet thuis in het rijtje horen:
b. de wijze van heffing, en
c. de wijze van invordering.
De drie vragen die centraal staan bij het uitvoeren van belastingwetten zijn:
Wie is belasting verschuldigd?
Waarover moet belasting worden betaald?
Hoeveel belasting moet worden betaald?
Opgave 3.3
De inkomstenbelasting wordt geheven van natuurlijke personen. De vennootschap onder firma of
maatschap is geen natuurlijk persoon.
Opgave 3.4
We kennen de binnenlands belastingplichtigen en de buitenlands belastingplichtigen. Voor
binnenlandse belastingplicht is het enkel wonen in Nederland voldoende. Voor de buitenlandse
belastingplicht is het een vereiste dat men Nederlands inkomen geniet.
Opgave 3.5
Om te weten waar iemand woont, moet je kijken naar wat is bepaald in art. 4 AWR. Daarin is bepaald
dat de vraag waar iemand woont, wordt beoordeeld aan de hand van de omstandigheden. Die
omstandigheden zijn allereerst de woonplaats (heeft iemand een koopwoning/huurwoning), vervolgens
de economische betrekkingen en persoonlijke betrekkingen tot de landen waar iemand woont en ten
slotte de plaats waar iemand gewoonlijk verblijft.
Opgave 3.6
Degene die Nederland meterwoon heeft verlaten, maar binnen 12 maanden metterwoon terugkeert
zonder intussen in een andere mogendheid te hebben gewoond, wordt geacht als inwoner van
Nederland onderworpen te zijn aan de belastingheffing voor de inkomstenbelasting. Dit is alleen
anders als aannemelijk kan worden gemaakt dat de belastingplichtige in een lidstaat van de Europese
Unie of een land waarmee Nederland fiscale inlichtingen uitwisselt, als inwoner was onderworpen aan
een volwaardige inkomstenbelasting.
Opgave 3.7
Omdat Christel in Nederland woont, is ze binnenlands belastingplichtig (art. 2.1 lid 1 letter a Wet IB).
Ze moet haar buitenlandse inkomen aangeven in Nederland.
Nederland heeft met veel staten een verdrag gesloten ter voorkoming van dubbele belasting, ook met
Duitsland. De heffing over inkomsten uit arbeid wordt bij verdrag meestal toegewezen aan de staat
waar de arbeid wordt verricht.
Voor haar Duitse inkomen krijgt Christel een vermindering die afhankelijk is van het feit of ze ook
ander inkomen geniet in Nederland. Als dat niet het geval is, is de vermindering 100%.
Opgave 3.8
Frank bezit in Amsterdam een eigen woning. Zijn duurzame band met Nederland is dus (nog) niet
verbroken. Bovendien verblijft hij alleen maar in België om te werken. Zijn sociale leven speelt zich
af tijdens het weekend in Amsterdam. Verder geldt voor hem hetzelfde als voor Christel in opgave 3.7.
© Convoy Uitgevers