Hoofdstuk 08 Belastingrecht voor Bachelors en Masters – 2013/2014
Uitwerkingen oefenopgaven
Opgave 8.1
De betaling van € 30.000 wordt op grond van art. 6.3 lid 1 letter b Wet IB aangemerkt als een
persoonsgebonden aftrekpost.
Art. 6.2 Wet IB geeft de volgorde aan van de boxen waarin deze aftrek plaats kan vinden en geeft
tevens aan dat door de toepassing van de persoonsgebonden aftrek het belastbare inkomen in de boxen
niet (meer) negatief mag worden.
Het belastbare inkomen in box 1 is € 20.000 negatief, waardoor in box 1 geen ruimte is voor aftrek.
Het belastbare inkomen uit sparen en beleggen, box 3, wordt verlaagd van 500 naar nul.
Er kan vervolgens € 16.000 in box 2 in aanmerking worden genomen.
Er blijft dus van de aftrek over 30.000 –/– (500 + 16.000) = € 13.500.
Dit gedeelte mag als persoonsgebonden aftrek naar het volgende jaar worden meegenomen, art. 6.1 lid
1 letter b Wet IB. Art. 6.2a Wet IB vereist daarvoor een beschikking van de inspecteur.
Opgave 8.2
Doris is ten opzichte van zijn ex-echtgenote onderhoudsplichtig, art. 6.3 lid 1 letter a Wet IB.
Hij voert op als persoonsgebonden aftrek
het bedrag van 1.000 x 4 € 4.000
Daar komt bij: 5 x de aanvulling van € 200 € 1.000
Het bedrag dat de gemeente terugvordert is ook aftrekbaar,
art. 6.3 lid 1 letter c Wet IB € 4.000
Omdat Dee in de woning van Doris mag blijven wonen,
gunt hij haar het woongenot. Dit wordt ook als alimentatie beschouwd
en wel tot een bedrag gelijk aan het eigenwoningforfait,
art 6.3 lid 2 Wet IB, over de periode april tot en met december.
Dat is 9/12 x 0,60% x 250.000 (art. 3.112 lid 1 Wet IB) € 1.125
Doris betaalt per kwartaal € 375 voor elk van de kinderen.
Art. 6.13 Wet IB vereist dat Doris de kinderen in belangrijke mate onderhoudt en dat is het geval als
hij minimaal € 408 per kind per kwartaal zou overmaken, art. 2 Uitv.reg. IB.
Het verschil is echter niet groot en als Doris kan aantonen dat hij tijdens de bezoeken van de kinderen
en voor de cadeautjes aan de kinderen ten minste € 33 per kwartaal uitgeeft, voldoet hij aan het
criterium ‘in belangrijke mate’.
De aftrek voor levensonderhoud kinderen bestaat uit een vast bedrag per kwartaal, art. 36 Uitv.reg. IB,
en omdat de situatie aan het begin van het kalenderkwartaal beslissend is voor de aftrek, art. 36 lid 4
Uitv.reg. IB, komt Doris in aanmerking voor
een aftrek voor Jetje van € 295
en voor Kareltje € 355
De totale persoonsgebonden aftrek is dus € 650
© Convoy Uitgevers
Uitwerkingen oefenopgaven
Opgave 8.1
De betaling van € 30.000 wordt op grond van art. 6.3 lid 1 letter b Wet IB aangemerkt als een
persoonsgebonden aftrekpost.
Art. 6.2 Wet IB geeft de volgorde aan van de boxen waarin deze aftrek plaats kan vinden en geeft
tevens aan dat door de toepassing van de persoonsgebonden aftrek het belastbare inkomen in de boxen
niet (meer) negatief mag worden.
Het belastbare inkomen in box 1 is € 20.000 negatief, waardoor in box 1 geen ruimte is voor aftrek.
Het belastbare inkomen uit sparen en beleggen, box 3, wordt verlaagd van 500 naar nul.
Er kan vervolgens € 16.000 in box 2 in aanmerking worden genomen.
Er blijft dus van de aftrek over 30.000 –/– (500 + 16.000) = € 13.500.
Dit gedeelte mag als persoonsgebonden aftrek naar het volgende jaar worden meegenomen, art. 6.1 lid
1 letter b Wet IB. Art. 6.2a Wet IB vereist daarvoor een beschikking van de inspecteur.
Opgave 8.2
Doris is ten opzichte van zijn ex-echtgenote onderhoudsplichtig, art. 6.3 lid 1 letter a Wet IB.
Hij voert op als persoonsgebonden aftrek
het bedrag van 1.000 x 4 € 4.000
Daar komt bij: 5 x de aanvulling van € 200 € 1.000
Het bedrag dat de gemeente terugvordert is ook aftrekbaar,
art. 6.3 lid 1 letter c Wet IB € 4.000
Omdat Dee in de woning van Doris mag blijven wonen,
gunt hij haar het woongenot. Dit wordt ook als alimentatie beschouwd
en wel tot een bedrag gelijk aan het eigenwoningforfait,
art 6.3 lid 2 Wet IB, over de periode april tot en met december.
Dat is 9/12 x 0,60% x 250.000 (art. 3.112 lid 1 Wet IB) € 1.125
Doris betaalt per kwartaal € 375 voor elk van de kinderen.
Art. 6.13 Wet IB vereist dat Doris de kinderen in belangrijke mate onderhoudt en dat is het geval als
hij minimaal € 408 per kind per kwartaal zou overmaken, art. 2 Uitv.reg. IB.
Het verschil is echter niet groot en als Doris kan aantonen dat hij tijdens de bezoeken van de kinderen
en voor de cadeautjes aan de kinderen ten minste € 33 per kwartaal uitgeeft, voldoet hij aan het
criterium ‘in belangrijke mate’.
De aftrek voor levensonderhoud kinderen bestaat uit een vast bedrag per kwartaal, art. 36 Uitv.reg. IB,
en omdat de situatie aan het begin van het kalenderkwartaal beslissend is voor de aftrek, art. 36 lid 4
Uitv.reg. IB, komt Doris in aanmerking voor
een aftrek voor Jetje van € 295
en voor Kareltje € 355
De totale persoonsgebonden aftrek is dus € 650
© Convoy Uitgevers