Anti-epileptica
De titel slaat op het onderdrukken van epilepsie.
Inhoudsopgave
1. INLEIDING 2
1.1. EPILEPSIE: INCIDENTIE EN DEFINITIE 3
1.2. WAT IS EPILEPSIE? 3
1.3. ILAE CLASSIFICATIE VAN EPILEPTISCHE AANVALLEN 5
1.4. EPILEPSIE 7
1.5. EPILEPSY SPECTRUM DISORDER 9
2. EPILEPSIE BEHANDELING 9
2.1.1. PLAATSBEPALING 11
2.1.2. OMZET VAN AEDS OP BASIS VAN INDICATIES 11
3. PATHOFYSIOLOGIE VAN EPILEPSIE 12
4. INDELING VOLGENS WERKINGSMECHANISMEN = BASIS VAN
COMBINATIETHERAPIE 13
4.1. VOLTAGE-AFHANKELIJKE EN FREQUENTIEDEPENDENTE
NATRIUMKANAALINACTIVATIE 14
4.2. DE ACTIEPOTENTIAAL: ROL VAN VOLTAGE-AFHANKELIJKE NA+ EN K+ KANALEN 15
4.2.1. VOLTAGE GATED NA+ KANALEN (NIET VANBUITEN KENNEN) 17
4.2.2. NA+ KANAAL SUBUNITS EN ISOVORMEN 17
4.2.3. INACTIVATIE VAN EEN NATRIUMKANAAL 19
4.2.4. K+ KANAAL OPENER 20
4.2.5. CALCIUMKANAALBLOKKERS 21
4.3. SYNAPTISCHE NEUROTRANSMISSIE: ROL VAN VOLTAGE-AFHANKELIJKE CA2+
KANALEN 22
4.3.1. INHIBITOIRE GABAERGE SYNAPS – AANGRIJPINGSPUNTEN VOOR AEDS 22
4.3.2. SV2A MODULATOREN LEVETIRACETAM, BRIVARACETAM, SELETRACETAM 24
4.3.3. GLUTAMAATRECEPTORANTAGONISTEN EN MULTIPELE MECHANISMEN 24
5. ANTI-EPILEPTICA MET EEN BREDER SPECTRUM 25
5.1. VALPROÏNEZUUR- NATRIUMVALPROAAT 26
5.1.1. WERKINGSMECHANISMEN CONVULEX®, DEPAKINE® 26
5.1.2. INDICATIES 26
5.1.3. ONGEWENSTE EFFECTEN 26
5.2. LAMOTRIGINE 27
5.2.1. WERKINGSMECHANISME 27
5.2.2. INDICATIES 27
5.2.3. NEVENEFFECTEN 28
1
,5.3. LEVETIRACETAM 28
5.3.1. WERKINGSMECHANISME LEVETIRACETAM (KEPPRA®) 28
5.3.2. INDICATIES 28
5.3.3. ONGEWENSTE EFFECTEN 29
5.4. TOPIRAMAAT 29
5.4.1. WERKINGSMECHANISMEN: TOPIRAMAAT (TOPAMAX®) 29
5.4.2. INDICATIES 29
5.4.3. ONGEWENSTE EFFECTEN 29
6. ANTI-EPILEPTICA MET EEN NAUWER SPECTRUM 30
6.1. CARBAMAZEPINE EN OXCARBAZEPINE 30
6.1.1. WERKINGSMECHANISMEN CBZ TEGRETOL®, OX TRILEPTAL® 31
6.1.2. INDICATIES 31
6.1.3. ONGEWENSTE EFFECTEN 31
6.2. FENOBARBITAL 32
6.2.1. WERKINGSMECHANISMEN 33
6.2.2. PLAATSBEPALING 33
6.2.3. INDICATIES 33
6.2.4. ONGEWENSTE EFFECTEN 33
6.3. FENYTOÏNE EN NATRIUMFENYTOÏNE 34
6.3.1. WERKINGSMECHANISMEN (DIPHANTOÏNE®, EPANUTIN®) 34
6.3.2. INDICATIES 34
6.3.3. ONGEWENSTE EFFECTEN 34
6.4. GABAPENTINE EN PREGABALINE 35
7. ANDERE ANTI-EPILEPTICA 36
8. STOPPEN VAN DE ANTIEPILEPTISCHE BEHANDELING 36
9. BEHANDELING VAN VROUWELIJKE EPILEPSIEPATIËNTEN 37
1. Inleiding
Indeling volgens oude (valproïnezuur, carbamazepine, fenytoïne,
fenobarbital) versus nieuwe generatie anti-epileptica
o De oude hebben heel veel neveneffecten omdat die een zeer slechte
farmaco kinetiek hebben
MAAR zowel valproïnezuur als carbamazepine worden vandaag nog
altijd zeer veel gebruikt
o Fenytoïne en fenobarbital zijn minder eerste keuze en hebben ook
neveneffecten
Indeling volgens werkingsmechanisme
o Gaan inwerken op het actiepotentiaal en alles was daarmee te maken
heeft. De afremming van de elektrische signaal geving in het neuron en
2
, anderzijds GABAerge mechanismen gaan verhogen.
Indeling volgens werkingsspectrum
Producten die hier ook interessant zijn zijn stemmingsstabilisatoren of
producten voor neuropathische pijnen
o Wanneer we in de praktijk in aanraking komen met een patiënt die anti-
epileptica neemt wilt dus niet zeggen dat die patiënt epilepsie heeft !
Het kan dus ook elders gebruikt worden zoals bij
stemmingsstabilisatoren, neuropathische pijnen, migraine, …
1.1. Epilepsie: incidentie en definitie
Epilepsie is een neurologische aandoening die in 1 à 2% van de populatie
voorkomt
Groepeert plotse, excessieve, hoog frequente ontladingen van exciteerbare
(glutamaterge) neuronen of neuronale banen
Recurrente episodes van hypersynchrone neuronale activiteit
Cortex of fylogenetisch verwante corticale region’s zoals hippocampus
1.2. Wat is epilepsie?
Epilepsie is een aandoening die zich uit in de vorm van epileptische
aanvallen in de cerebrale cortex of fylogenetisch verwante corticale regio’s
zoals de hippocampus. Epilepsie wordt gedefinieerd als het optreden van
minstens twee epileptische aanvallen die niet uitgelegd kunnen worden
door onderliggende aandoeningen of omstandigheden.
o Wat kunnnen die onderliggende aandoeningen zijn? Een patiënt met
diabetes waarbij de suiker concentratie niet goed is opgevolgd en waarbij
er een daling is in de suikerspiegel en wat eventueel kan leiden tot een
epileptische aanval. Als die patiënt zijn anti diabetica neemt is dat opnieuw
in orde
o DUS daarom moet het nog geen epileptie patiënt zijn om een epileptische
aanval te kunnen krijgen
Epileptische aanvallen ontstaan door een tijdelijke verstoring van de
elektrische prikkeloverdracht in de hersenen, meer bepaald door plotse,
overmatige, hoog frequente, hypersynchrone ontladingen van exciteerbare
(glutamaterge) neuronen. Epilepsie uit zich als recurrente episodes van zulke
abnormale neuronale activiteit.
3
, Bliksem
Epilepsie is zoals een soort bliksem in de hersenen die plots ontstaat
o Dat gebeurt niet alle dagen, maar eerder af en toe
o Dat gebeurt ook heel onverwacht
Een patiënt met epilepsie moet zijn medicatie elke dag nemen want dat is
een chronische aandoening ookal heeft de patiënt niet elke dag aanvallen
o Doordat ze die medicatie elke dag innemen en waarbij de therapie goed
werkt zijn er weinig of geen epileptische aanvallen
o Bij andere patiënten is er eerder een duidelijke vermindering (Bv.
Verschillende aanvallen per week één aanval per week of enkele per
maand)
EEG
Epileptische ontladingen verschillende keren achter elkaar, dan
spreken we wel van een epileptie patiënt
Dat kan voorkomen op eender welke leeftijd
o Soms hebben kinderen van kleins af aan al epileptie, sommige krijgen dit
pas als tiener en het kan zelfs zijn dat je dat op latere leeftijd krijgt
o Je kan er dus weinig over zeggen wanneer dat juist komt
Aangezien epileptische aanvallen maar af en toe optreden is de beste
diagnose om een EEG te nemen
o Hierbij ga je de elektrische activiteit opmeten
o Op die manier, als je een gespecialiseerde neuroloog bent, ga je de
verschillende subtypes van epilepsie kunnen gaan onderscheiden
In vele gevallen kent men de oorzaak niet
o Dus in sommige gevallen kan men niet verklaren waarom iemand epilepsie
heeft, in andere gevallen kan men dit wel
Bv. iemand die een zwaar auto-ongeval heeft gehad en hierdoor een
zwaar hersentrauma heeft opgelopen. Na een paar jaar kan het dan
zijn dat er bij die patiënten epilepsie optreed. En dan kunnen we een
onderliggende oorzaak gaan aanduiden.
https://www.youtube.com/watch?v=gUzTE_sG2eQ
4
De titel slaat op het onderdrukken van epilepsie.
Inhoudsopgave
1. INLEIDING 2
1.1. EPILEPSIE: INCIDENTIE EN DEFINITIE 3
1.2. WAT IS EPILEPSIE? 3
1.3. ILAE CLASSIFICATIE VAN EPILEPTISCHE AANVALLEN 5
1.4. EPILEPSIE 7
1.5. EPILEPSY SPECTRUM DISORDER 9
2. EPILEPSIE BEHANDELING 9
2.1.1. PLAATSBEPALING 11
2.1.2. OMZET VAN AEDS OP BASIS VAN INDICATIES 11
3. PATHOFYSIOLOGIE VAN EPILEPSIE 12
4. INDELING VOLGENS WERKINGSMECHANISMEN = BASIS VAN
COMBINATIETHERAPIE 13
4.1. VOLTAGE-AFHANKELIJKE EN FREQUENTIEDEPENDENTE
NATRIUMKANAALINACTIVATIE 14
4.2. DE ACTIEPOTENTIAAL: ROL VAN VOLTAGE-AFHANKELIJKE NA+ EN K+ KANALEN 15
4.2.1. VOLTAGE GATED NA+ KANALEN (NIET VANBUITEN KENNEN) 17
4.2.2. NA+ KANAAL SUBUNITS EN ISOVORMEN 17
4.2.3. INACTIVATIE VAN EEN NATRIUMKANAAL 19
4.2.4. K+ KANAAL OPENER 20
4.2.5. CALCIUMKANAALBLOKKERS 21
4.3. SYNAPTISCHE NEUROTRANSMISSIE: ROL VAN VOLTAGE-AFHANKELIJKE CA2+
KANALEN 22
4.3.1. INHIBITOIRE GABAERGE SYNAPS – AANGRIJPINGSPUNTEN VOOR AEDS 22
4.3.2. SV2A MODULATOREN LEVETIRACETAM, BRIVARACETAM, SELETRACETAM 24
4.3.3. GLUTAMAATRECEPTORANTAGONISTEN EN MULTIPELE MECHANISMEN 24
5. ANTI-EPILEPTICA MET EEN BREDER SPECTRUM 25
5.1. VALPROÏNEZUUR- NATRIUMVALPROAAT 26
5.1.1. WERKINGSMECHANISMEN CONVULEX®, DEPAKINE® 26
5.1.2. INDICATIES 26
5.1.3. ONGEWENSTE EFFECTEN 26
5.2. LAMOTRIGINE 27
5.2.1. WERKINGSMECHANISME 27
5.2.2. INDICATIES 27
5.2.3. NEVENEFFECTEN 28
1
,5.3. LEVETIRACETAM 28
5.3.1. WERKINGSMECHANISME LEVETIRACETAM (KEPPRA®) 28
5.3.2. INDICATIES 28
5.3.3. ONGEWENSTE EFFECTEN 29
5.4. TOPIRAMAAT 29
5.4.1. WERKINGSMECHANISMEN: TOPIRAMAAT (TOPAMAX®) 29
5.4.2. INDICATIES 29
5.4.3. ONGEWENSTE EFFECTEN 29
6. ANTI-EPILEPTICA MET EEN NAUWER SPECTRUM 30
6.1. CARBAMAZEPINE EN OXCARBAZEPINE 30
6.1.1. WERKINGSMECHANISMEN CBZ TEGRETOL®, OX TRILEPTAL® 31
6.1.2. INDICATIES 31
6.1.3. ONGEWENSTE EFFECTEN 31
6.2. FENOBARBITAL 32
6.2.1. WERKINGSMECHANISMEN 33
6.2.2. PLAATSBEPALING 33
6.2.3. INDICATIES 33
6.2.4. ONGEWENSTE EFFECTEN 33
6.3. FENYTOÏNE EN NATRIUMFENYTOÏNE 34
6.3.1. WERKINGSMECHANISMEN (DIPHANTOÏNE®, EPANUTIN®) 34
6.3.2. INDICATIES 34
6.3.3. ONGEWENSTE EFFECTEN 34
6.4. GABAPENTINE EN PREGABALINE 35
7. ANDERE ANTI-EPILEPTICA 36
8. STOPPEN VAN DE ANTIEPILEPTISCHE BEHANDELING 36
9. BEHANDELING VAN VROUWELIJKE EPILEPSIEPATIËNTEN 37
1. Inleiding
Indeling volgens oude (valproïnezuur, carbamazepine, fenytoïne,
fenobarbital) versus nieuwe generatie anti-epileptica
o De oude hebben heel veel neveneffecten omdat die een zeer slechte
farmaco kinetiek hebben
MAAR zowel valproïnezuur als carbamazepine worden vandaag nog
altijd zeer veel gebruikt
o Fenytoïne en fenobarbital zijn minder eerste keuze en hebben ook
neveneffecten
Indeling volgens werkingsmechanisme
o Gaan inwerken op het actiepotentiaal en alles was daarmee te maken
heeft. De afremming van de elektrische signaal geving in het neuron en
2
, anderzijds GABAerge mechanismen gaan verhogen.
Indeling volgens werkingsspectrum
Producten die hier ook interessant zijn zijn stemmingsstabilisatoren of
producten voor neuropathische pijnen
o Wanneer we in de praktijk in aanraking komen met een patiënt die anti-
epileptica neemt wilt dus niet zeggen dat die patiënt epilepsie heeft !
Het kan dus ook elders gebruikt worden zoals bij
stemmingsstabilisatoren, neuropathische pijnen, migraine, …
1.1. Epilepsie: incidentie en definitie
Epilepsie is een neurologische aandoening die in 1 à 2% van de populatie
voorkomt
Groepeert plotse, excessieve, hoog frequente ontladingen van exciteerbare
(glutamaterge) neuronen of neuronale banen
Recurrente episodes van hypersynchrone neuronale activiteit
Cortex of fylogenetisch verwante corticale region’s zoals hippocampus
1.2. Wat is epilepsie?
Epilepsie is een aandoening die zich uit in de vorm van epileptische
aanvallen in de cerebrale cortex of fylogenetisch verwante corticale regio’s
zoals de hippocampus. Epilepsie wordt gedefinieerd als het optreden van
minstens twee epileptische aanvallen die niet uitgelegd kunnen worden
door onderliggende aandoeningen of omstandigheden.
o Wat kunnnen die onderliggende aandoeningen zijn? Een patiënt met
diabetes waarbij de suiker concentratie niet goed is opgevolgd en waarbij
er een daling is in de suikerspiegel en wat eventueel kan leiden tot een
epileptische aanval. Als die patiënt zijn anti diabetica neemt is dat opnieuw
in orde
o DUS daarom moet het nog geen epileptie patiënt zijn om een epileptische
aanval te kunnen krijgen
Epileptische aanvallen ontstaan door een tijdelijke verstoring van de
elektrische prikkeloverdracht in de hersenen, meer bepaald door plotse,
overmatige, hoog frequente, hypersynchrone ontladingen van exciteerbare
(glutamaterge) neuronen. Epilepsie uit zich als recurrente episodes van zulke
abnormale neuronale activiteit.
3
, Bliksem
Epilepsie is zoals een soort bliksem in de hersenen die plots ontstaat
o Dat gebeurt niet alle dagen, maar eerder af en toe
o Dat gebeurt ook heel onverwacht
Een patiënt met epilepsie moet zijn medicatie elke dag nemen want dat is
een chronische aandoening ookal heeft de patiënt niet elke dag aanvallen
o Doordat ze die medicatie elke dag innemen en waarbij de therapie goed
werkt zijn er weinig of geen epileptische aanvallen
o Bij andere patiënten is er eerder een duidelijke vermindering (Bv.
Verschillende aanvallen per week één aanval per week of enkele per
maand)
EEG
Epileptische ontladingen verschillende keren achter elkaar, dan
spreken we wel van een epileptie patiënt
Dat kan voorkomen op eender welke leeftijd
o Soms hebben kinderen van kleins af aan al epileptie, sommige krijgen dit
pas als tiener en het kan zelfs zijn dat je dat op latere leeftijd krijgt
o Je kan er dus weinig over zeggen wanneer dat juist komt
Aangezien epileptische aanvallen maar af en toe optreden is de beste
diagnose om een EEG te nemen
o Hierbij ga je de elektrische activiteit opmeten
o Op die manier, als je een gespecialiseerde neuroloog bent, ga je de
verschillende subtypes van epilepsie kunnen gaan onderscheiden
In vele gevallen kent men de oorzaak niet
o Dus in sommige gevallen kan men niet verklaren waarom iemand epilepsie
heeft, in andere gevallen kan men dit wel
Bv. iemand die een zwaar auto-ongeval heeft gehad en hierdoor een
zwaar hersentrauma heeft opgelopen. Na een paar jaar kan het dan
zijn dat er bij die patiënten epilepsie optreed. En dan kunnen we een
onderliggende oorzaak gaan aanduiden.
https://www.youtube.com/watch?v=gUzTE_sG2eQ
4