Engels
Unit 1 Simple present and present progressive
Simple present
Tegenwoordige tijd
Wanneer gebruik je de present simple?
- Feiten
- Gewoonten
- Dingen die we met regelmaat doen
o Signaalwoorden: always, never, frequently, often, sometimes, seldom, on
Saturdays, in the weekend, during the week
Present progressive
Duurvorm in de tegenwoordige tijd
- Het vindt allemaal NU plaats
o Signaalwoorden: right now, currently
Unit 2 Simple past en past progressive
Simple past
Verleden tijd
Wanneer gebruik je de past simple?
- Feiten
- Gewoonten
- Dingen die we met regelmaat doen
o Signaalwoorden: yesterday, last week, last year, three days ago, a long time
ago, in 1989
+ed achter de stam van het werkwoord
Past progressive
Duurvorm in de verleden tijd
- Aangeven dat je iets een tijdje deed.
o Signaalwoorden: when, while
Verleden tijd van to be + werkwoord met -ing
Unit 1 Simple present and present progressive
Simple present
Tegenwoordige tijd
Wanneer gebruik je de present simple?
- Feiten
- Gewoonten
- Dingen die we met regelmaat doen
o Signaalwoorden: always, never, frequently, often, sometimes, seldom, on
Saturdays, in the weekend, during the week
Present progressive
Duurvorm in de tegenwoordige tijd
- Het vindt allemaal NU plaats
o Signaalwoorden: right now, currently
Unit 2 Simple past en past progressive
Simple past
Verleden tijd
Wanneer gebruik je de past simple?
- Feiten
- Gewoonten
- Dingen die we met regelmaat doen
o Signaalwoorden: yesterday, last week, last year, three days ago, a long time
ago, in 1989
+ed achter de stam van het werkwoord
Past progressive
Duurvorm in de verleden tijd
- Aangeven dat je iets een tijdje deed.
o Signaalwoorden: when, while
Verleden tijd van to be + werkwoord met -ing