Samenvatting 3 interieurconstructie:
1. Trappen:
1. Terminologie:
Trap: verticaal element dat ons in staat stelt om ons te voet te verplaatsen van de ene verdieping
naar de andere.
Trede: deel van de trap met een horizontaal bovenvlak, waarop men de voet plaatst om de trap te
belopen.
Stootbord: de tegentrede bij een gesloten trap vormt de verticale verbinding tussen twee
opeenvolgende treden. De verbindingen tussen stootbord en trede worden soms afgewerkt met een
wellat.
Wangen/bomen: hellende dalen van de trap, die de treden dragen.
Wel/neus: deel van de trede dat over het stootbord heenloopt.
Bloktrede/eerste trede: onderste eerste trede die vaak groter is dan de andere treden.
Welstuk: laatste trede van de trap of traparm, waarvan het tredevlak op dezelfde hoogte ligt als de
vloer of het bordes.
Leuning/balustrade: biedt steun bij het belopen van de trap en is een beveiliging tegen vallen.
1
, 2. Constructie:
Verschillende types trappen:
Rechte steektrap.
Scheve steektrap.
Enkel scheluwe trap.
Dubbel scheluwe trap.
Rechte bordestrap.
Trap met kwartbordes.
A: gesloten trap met verticale stootborden.
B: gesloten trap met schuine stootborden.
C: open trap.
1: Verdiepingsvloer.
2: traplengte.
3: insprong.
4: vrije hoogte.
5: trapgat.
Rechte trappen: trappen met eenvoudig grondvlak waarvan de looplijn een rechte is, eventueel
onderbroken ter hoogte van bordes.
Spiltrappen: trappen zonder doorzicht, waarvan treden ontwikkeld zijn rond de centrale spil. Het
grondvlak is rond of veelhoekig.
Spilsteektrappen: samenstelling van een steektrap of scheluwe trap met een gedeelte spiltrap langs
een of beide zijden of in het midden.
Draaitrappen/wenteltrappen: trappen waarvan de treden ontwikkeld zijn rond een of meer
cirkelvormige, ovale of veelhoekige doorzichten.
3. Tekenwijze:
Grondplan is zoals een horizontale snede van het gebouw op een hoogte van 150cm.
In een planaanzicht geeft de pijl de stijgrichting weer.
4. Berekenen van trappen:
Optrede O: verticale afstand tussen de tredevlakken van 2 opeenvolgende treden.
Aantrede A: horizontale afstand tussen 2 opeenvolgende stootborden of tussen 2 opeenvolgende
trapneuzen en wordt gemeten op de looplijn.
2
1. Trappen:
1. Terminologie:
Trap: verticaal element dat ons in staat stelt om ons te voet te verplaatsen van de ene verdieping
naar de andere.
Trede: deel van de trap met een horizontaal bovenvlak, waarop men de voet plaatst om de trap te
belopen.
Stootbord: de tegentrede bij een gesloten trap vormt de verticale verbinding tussen twee
opeenvolgende treden. De verbindingen tussen stootbord en trede worden soms afgewerkt met een
wellat.
Wangen/bomen: hellende dalen van de trap, die de treden dragen.
Wel/neus: deel van de trede dat over het stootbord heenloopt.
Bloktrede/eerste trede: onderste eerste trede die vaak groter is dan de andere treden.
Welstuk: laatste trede van de trap of traparm, waarvan het tredevlak op dezelfde hoogte ligt als de
vloer of het bordes.
Leuning/balustrade: biedt steun bij het belopen van de trap en is een beveiliging tegen vallen.
1
, 2. Constructie:
Verschillende types trappen:
Rechte steektrap.
Scheve steektrap.
Enkel scheluwe trap.
Dubbel scheluwe trap.
Rechte bordestrap.
Trap met kwartbordes.
A: gesloten trap met verticale stootborden.
B: gesloten trap met schuine stootborden.
C: open trap.
1: Verdiepingsvloer.
2: traplengte.
3: insprong.
4: vrije hoogte.
5: trapgat.
Rechte trappen: trappen met eenvoudig grondvlak waarvan de looplijn een rechte is, eventueel
onderbroken ter hoogte van bordes.
Spiltrappen: trappen zonder doorzicht, waarvan treden ontwikkeld zijn rond de centrale spil. Het
grondvlak is rond of veelhoekig.
Spilsteektrappen: samenstelling van een steektrap of scheluwe trap met een gedeelte spiltrap langs
een of beide zijden of in het midden.
Draaitrappen/wenteltrappen: trappen waarvan de treden ontwikkeld zijn rond een of meer
cirkelvormige, ovale of veelhoekige doorzichten.
3. Tekenwijze:
Grondplan is zoals een horizontale snede van het gebouw op een hoogte van 150cm.
In een planaanzicht geeft de pijl de stijgrichting weer.
4. Berekenen van trappen:
Optrede O: verticale afstand tussen de tredevlakken van 2 opeenvolgende treden.
Aantrede A: horizontale afstand tussen 2 opeenvolgende stootborden of tussen 2 opeenvolgende
trapneuzen en wordt gemeten op de looplijn.
2