NOZ & NOW
NOZ:
1. Het onderwerp en de rest van de zin
Zin :
- Onderwerp (wie of wat?)
- Rest van de zin (0, gezegd wordt)
Voorbeeld: Morgen hebben we vakantie
- O = we
- Rest = morgen hebben vakantie
Onderwerp:
- Woord
- Woordgroep
- Woordgroep + pv
Voorbeeld: Wie zijn vrienden graag ziet, geeft haar veel bloemen.
2. De persoonsvorm als belangrijkste onderdeel van de zin
Persoonsvorm
Persoon
- Eerste persoon (ik, wij)
- Tweede persoon (je, jij, u, jullie)
- Derde persoon (hij, zij het, ze)
Getal
- Enkelvoud
- Meervoud
Tijd:
- Tegenwoordig (t.t.)
- Verleden (v.t.)
- Toekomend
Hoe persoonsvorm vinden?
- Ja-neevraag
- Onderwerp van getal veranderen
- Zin van tijd veranderen
, 3. De zin in zinsdelen
1 zinsdeel voor pv
Zinsdelen ontdekken
- Wie ?
- Wanneer?
- Waar?
- Met wie?
- Hoe?
4. Het moduleren van zinsdelen
Combineren van zinsdelen (= woorden en woordgroepen)
Het werkwoord bepaalt wat gecombineerd kan worden.
Mogelijkheden en beperkingen van een werkwoord om er bepaalde zinsdelen mee te combineren
wordt VALENTIE van dat werkwoord genoemd.
Soorten VALENTIE
Nulvalente ww
- Geen open plaats natuurgebeuren (het vriest)
Monovalente ww
- 1 open plaats (iemand wandelt)
Bivalente ww
- 2 open plaatsen (iemand vergeet iemand)
Trivalente ww
- 3 open plaatsen (iemand toont iemand iets)
Vervangen van zinsdelen (= woorden en woordgroepen)
Voorwerpen = belangrijk in een zin
- Wie ?
- Aan wie?
- Wat ?
- Voor wie?
Bepalingen = niet belangrijk in een zin
- Wanneer?
- Waar?
- Hoe?
- Waarmee?
- Waardoor?