EN COACHING DEEL 1
Periode 1
,Inhoudsopgave - Voeding
Week 1 - Energiebalans .................................................................................................................................... 3
1.1 Verschillen tussen vertering en stofwisseling ............................................................................................... 3
1.2 De twee zijden van de energiebalans en hoe deze zijden elkaar kunnen beïnvloeden ................................. 3
1.3 Een schatting geven van de energiebalans .................................................................................................. 4
1.4 Voorspellen van het calorisch overschot, danwel deficiet ............................................................................ 4
1.5 Energieleverende voedingsstoffen................................................................................................................ 4
1.5.1 Rekenen voor energie-inname ............................................................................................................. 5
1.5.2 Energiepercentage berekenen ............................................................................................................. 5
1.6 Componenten die de energiebehoefte beïnvloeden en de wijze waarop ..................................................... 5
1.6.1 BMR (Basaal Metabolic Rate/Basaal Metabolisme) ............................................................................. 5
1.6.2 DIT/TEF (Diet Induced Thermogenesis/Thermisch Effect).................................................................... 5
1.6.3 Energiegebruik voor fysieke activiteit .................................................................................................. 6
1.7 Stofwisselingprocessen ................................................................................................................................. 6
Week 2 – CHO/overgewicht/DM2 .................................................................................................................... 8
2.1 Het verschil tussen risicofactor en een oorzaak............................................................................................ 8
2.2 De risicofactoren voor het ontwikkelen van overgewicht en type 2 diabetes .............................................. 8
2.3 Het effect van glucose, glucagon, noradrenaline, adrenaline op de (glucose) stofwisseling ....................... 9
2.3.1 De effecten van de hormonen op de metabole paden ...................................................................... 10
2.4 De symptomen van een hyperglycaemie en hypoglycaemie ...................................................................... 10
2.5 De ontstaanswijze en gevolgen van de verschillende micro- en macro vasculaire aandoeningen
waarop een type 2 diabeet een hoger risico heeft ........................................................................................... 11
2.6 De voor- en nadelen van een koolhydraat beperkt dieet en passende oplossingen om met de nadelen om
te gaan ............................................................................................................................................................. 12
2.7 Het effect van een positieve en negatieve energiebalans op de verschillende metabole paden ............... 13
Week 3 – koolhydraten .................................................................................................................................. 14
3.1 De vertering van polysachariden en disachariden ...................................................................................... 14
3.2 De functies van koolhydraten ..................................................................................................................... 16
3.3 De student kent de anabole en katabole processen van de koolhydraatstofwisseling .............................. 17
3.3.1 Anabole processen ............................................................................................................................. 17
3.3.2 Katabole processen ............................................................................................................................ 17
3.3.3 Glycaemische/non-glycaemische CHO ............................................................................................... 18
3.4 Gebruikelijke koolhydraat bevattende producten en de koolhydraten die daar in voorkomen ................. 19
Week 4 – Hypertensie, hypercholesterolemie en COPD ................................................................................. 20
4.1 Risicofactoren in de voeding die de kans op hypertensie en hypercholesterolemie verhogen ................... 20
4.2 De rol van voeding bij COPD en wat een slecht of goed voedingspatroon bij het beloop bij COPD
(on)gunstig beïnvloedt ..................................................................................................................................... 21
4.3 De voedingstoestand inschatten a.d.h.v. de VVMI, BMI, gewichtsverlies en handknijpkracht .................. 22
Week 6 – Eiwitten .......................................................................................................................................... 23
6.1 Soorten eiwitten en vertering van eiwitten ................................................................................................ 23
6.1.1 Eiwitvertering ..................................................................................................................................... 24
1
, 6.2 Functies van eiwitten .................................................................................................................................. 25
6.3 Gebruikelijke eiwitrijke producten. ............................................................................................................. 25
6.4 Anabole en katabole processen van de eiwitstofwisseling ......................................................................... 26
6.4.1 Effect van eiwitrijke voeding op de opbouw en afbraak van lichaamsgewicht ............................ 27
6.5 Gebruikelijke eiwitbehoefte en aangeven waarom bij overgewicht, obesitas, diabetes mellitus zonder
nierproblemen, COPD de eiwitbehoefte is verhoogd ........................................................................................ 27
Week 7 – Depressie ........................................................................................................................................ 28
7.1 Voedingsfactoren die een positieve of negatieve invloed hebben op het beloop van een depressie ......... 28
Week 8 – Vetten............................................................................................................................................. 29
8.1 Vertering van vetten bestaand uit lange keten, middellange en korte keten vetzuren ............................. 29
8.1.1 Soorten keten ..................................................................................................................................... 29
8.1.2 Vetvertering ........................................................................................................................................ 30
8.1.3 Absorptie ....................................................................................................................................... 31
8.2 Functies van vetten..................................................................................................................................... 31
8.3 Verschillen tussen onverzadigd (MOV, EOV), verzadigd, trans vetzuren .................................................... 32
8.4 Anabole en katabole processen van de vetstofwisseling............................................................................ 33
8.4.1 Vetmetabolsime: vettransport in het lichaam.................................................................................... 33
8.4.2 Metabolsime: vetoxidatie ................................................................................................................... 33
8.4.3 Metabolisme: vetsynthese ................................................................................................................. 34
2
, Week 1 - Energiebalans
1.1 Verschillen tussen vertering en stofwisseling
Vertering = het fijnmaken van voedsel, zodat de nuttige stoffen uit het eten in het bloed kunnen
worden opgenomen (Spijsverteringproces)
Stofwisseling = het bewerken van deze stoffen tot andere stoffen die het lichaam op kan nemen in
het spijsverteringsstelsel. Afbreking van voedingsstoffen in een cel: glycogeen → glucose → pyruvaat
→ Asseltyl-Coa → CZC → ETS → ATP (= energie) + CO2 + H2O
(Vetten worden afgebroken op deze manier)
1.2 De twee zijden van de energiebalans en hoe deze zijden elkaar kunnen
beïnvloeden
De energiebalans bestaat uit energie-inname en energieverbruik. Als beide componenten gelijk zijn,
blijft iemand op gewicht.
- Positieve energiebalans: energie-inname is groter dan energiegebruik → overtollige energie
wordt opgeslagen als vet (verhogen van lichaamsgewicht)
- Negatieve energiebalans: energiegebruik is groter dan energie-inname → vet uit de vetopslag
wordt vrijgemaakt en verbrand (verlagen van lichaamsgewicht)
3