Samenvatting Data-Onderzoek

Hoofdstuk 1) Verzamelen van gegevens

1 Populatie en steekproef
 de volledige verzameling van objecten of individuen waarover je in een onderzoek
een uitspraak wenst te doen noemen we de populatie
⇒ om misverstanden bij het verwerken en interpreteren van de gegevens te
vermijden moet een element uit de populatie heel duidelijk en ondubbelzinnig
omschreven zijn wat tijd, plaats en inhoud betreft
 een deel van de populatie noemt men een steekproef
o deze moet representatief zijn
o men kan dit bekomen door de steekproef volledig aselect of willekeurig te
trekken, d.w.z. dat elk element uit de populatie evenveel kans heeft om voor
de steekproef gekozen te worden
o ook moet de steekproef:
 voldoende groot;
 nauwkeurig;
 betrouwbaar;
 divers zijn


2 Statistische variabelen en hun meetschaal
 alle eigenschappen van de elementen van de populatie die men in een onderzoek
opneemt, noemt men statistische variabelen
o deze statistische variabelen noteren we met X, Y, Z
o de waarde die een variabele heeft voor een eerste element duiden we aan
met X1, voor een tweede element met X2, enz.
o bij het statistisch verwerken van gegevens heeft men de gewoonte om
resultaten van statistische variabelen om te zetten in getallen
 men zegt dat de statistische variabelen verschillen in meetschaal of meetniveau
o een kwalitatieve of niet-numerieke variabele is een variabele waarbij de
getalwaarde weinig betekenis heeft
 we spreken van een nominale variabele als de getallen die gebruikt
worden louter een code zijn
 we spreken van een ordinale variabele als de getallen die gebruikt
worden een natuurlijke volgorde hebben
o een kwantitatieve of numerieke variabele is een variabele die wordt
voorgesteld door een getal dat een reële betekenis heeft, dat een kwantiteit,
hoeveelheid van iets weergeeft
 we spreken van een variabele met intervalschaal als de variabele een
vaste eenheid heeft maar de schaal waarop gemeten wordt geen vast
nulpunt bezit


1

,  we spreken van een variabele met ratioschaal als de variabele een
vaste eenheid heeft en de schaal waarop gemeten wordt een vast
nulpunt bezit
 we spreken van een discrete of discontinue variabele als de
waarnemingen van de variabele het resultaat zijn van een telling
(gehele getallen)
 we spreken van een continue variabele als de waarnemingen van de
variabele het resultaat zijn van een meting (onbeperkt aantal decimalen)




2