psychologie
Tilburg University
Boek: Psychobiology – Chris Chandler
Dit proeftentamen bestaat uit vijftig meerkeuzevragen over de behandelde stof van de cursus
Biologische psychologie. Aan het einde van het tentamen kun je bonusvragen vinden, deze zijn
variërend van meerkeuzevragen tot open vragen. Veel succes met je tentamen op 19 oktober!
1. Welke stelling is juist?
I: Psychostimulantia omvatten cocaïne, amfetaminen, nicotine en cafeïne.
II: Opioïden interacteren met endogene neuropeptiden zodat zij een pijnverlichtend effect
geven.
III: Anxiolytica slaat op dopamine-transporters (DAT) om deze te inhiberen.
a. Alleen stelling I is juist.
b. Alleen stellingen I en II zijn juist.
c. Alleen stellingen II en III zijn juist.
d. Alle stellingen zijn juist.
2. Bij welk proces in prolacti ne betrokken?
a. De menstruatiecyclus
b. Moedermelkproductie
c. De ovulatie
d. De menopauze
3. Welke neurotransmitt er wordt geblokkeerd wanneer iemand anti psychoti ca
gebruikt?
a. Dopamine
b. Serotonine
c. Noradrenaline
d. Adrenaline
4. Soms zijn niet alle cellen in het lichaam geneti sch identi ek. Het gevolg hiervan
is een mogelijke fout in een gen die in een deel van de cellen ontstaat. Vaak
begint dit met ongewone celdeling aan het begin van de groei van het embryo.
Welk begrip past bij dit verschijnsel?
a. Penetrantie
b. Mozaïcisme
1
Oefenvragen Biologische psychologie – Tilburg University
, c. Polygenetische aandoening
d. Mendeliaanse erfenis
2
Oefenvragen Biologische psychologie – Tilburg University
, 5. Welke stelling is juist?
I: Het interactionele stressmoderatiemodel geeft aan dat iemands persoonlijkheid beide
copingsstrategieën en beoordelingen van stressvolle situaties beïnvloedt.
II: Het transactionele stressmoderatiemodel suggereert dat het fysiologische
reactievermogen op stress wordt bepaald door iemands genetica, wat vervolgens risico op
stressgerelateerde aandoeningen verhoogt.
a. Stelling I is juist.
b. Stelling II is juist.
c. Beide stellingen zijn juist.
d. Beide stellingen zijn onjuist.
6. Tijdens virilisati e ontwikkelt/ontwikkelen…
a. De menstruatiecyclus
b. De menopauze
c. Primaire geslachtskenmerken
d. Secundaire geslachtskenmerken
7. Tijdens een liefdesreacti e sti jgen de _____spiegels bij ____ en dalen deze bij
____.
a. Testosteron, vrouwen, mannen
b. Testosteron, mannen, vrouwen
c. Dopamine, vrouwen, mannen
d. Dopamine, mannen, vrouwen
8. Welke stelling is juist?
I: Selectieve serotonineheropnameremmers zijn antagonisten.
II: Heropname inhibitoren onderdrukken de opname van monoaminen in de synaptische
spleet.
a. Stelling I is juist.
b. Stelling II is juist.
c. Beide stellingen zijn juist.
d. Beide stellingen zijn onjuist.
3
Oefenvragen Biologische psychologie – Tilburg University