Ruilen over de tijd: het verplaatsen van het moment in de tijd
waarop je je geld besteed
Sparen: het niet uitgeven van een deel van het inkomen
Mediaan: de lijn door het midden (tussen de 50% in)
Rente: vergoeding voor het uitlenen van geld dat andere kunnen
lenen
o je kunt van het geld op je spaarrekening niets kopen
o de bank kan geld uitlenen aan mensen die nu juist wel iets
willen kopen, maar niet genoeg geld daarvoor hebben
o prijzen van goederen en diensten stijgen (inflatie) je wilt nog
wel evenveel van je geld kunnen kopen (koopkracht)
spaarrekeningen
o kinderspaarrekening (hoger rentepercentage)
o vermogensspaarrekening (grote bedragen met een hoger
rentepercentage opgebouwd uit basis- en bonusrente)
o duurzame spaarrekening (geld dat wordt ingelegd wordt alleen
besteed aan duurzame bedrijven)
o depositorekening (geld staat lange tijd vast, je kan tussentijds
je spaargeld niet opnemen, of alleen tegen betaling van een
boete, je krijgt een hoger rentepercentage dan bij een gewone
spaarrekening)
samengestelde interest: als je rente over rente krijg (interest is
een ander woord voor rente)
de groeifactor = 1 + het kommagetal van het percentage, als je
het bedrag na een aantal jaar wilt doe je het tot de macht van het
aantal jaar
( eindwaarde na n perioden = beginwaarde x (1 + i)n
relatieve veranderingen: ander woord voor procentuele
verandering
procentpunten: geeft het absolute verschil aan tussen de waarden
die in procenten zijn uitgedrukt
aflossen: terugbetalen van een lening
hypotheeklening: lening met een huis als onderpand. De bank
mag het huis verkopen als mensen de rente en de aflossing van de
hypotheeklening niet meer kunnen betalen