Aantekeningen weblectures
HC 1.03:
Hartinfarct: hierbij raakt een bloedvat van het hart plotseling afgesloten.
Arterie: slagader
Necrose: weefselversteviging
Epitheelcellen: (dekcellen) Cellen die organen en andere weefsels bedekken. Buitenzijde van
organen.
Pees: Onderdeel van een spier. Bestaat uit Fibreus bindweefsel (collageen bindweefsel)
(vezels liggen dicht tegen elkaar aan)
Immobiliseren: bewegingsloos maken van een lichaamsdeel d.m.v. verband, gips of spalkje.
Bindweefselcellen: (fibroblast (jong en actief)/ Fibrocyt (volwassen en inactief))
bindweefselvormende cellen. Fibroblasten maken tussencelstof (Matrix). Bestaat uit:
grondsubstantie: Water en proteoglycanen (grote moleculen bestaande uit proteïne en
koolhydraat). Deze trekken het water aan. Ook zijn er vezels aanwezig. Deze kunnen bestaan
uit collageen (vezels zijn niet elastisch) en elastine (vezels zijn elastisch). Elastine Huid,
collageen tussen spier en bot.
Collageen: Lijmvormend eiwit
Functie fibroblast: stabiliteit, mobiliteit, communicatie, productie, opruimwerkzaamheden
Tropocollageen: voorloper collageen
Tropo-elastine: voorloper elastine
Intracellulair: binnen de cel
Extracellulair: buiten de cel
Fibril: Deze vormen kleinste onderdeel van collageen
Crosslinks: Zorgen ervoor dat sterkte tussen moleculen toenemen.
Vezels: Bestaat uit heel veel fibrillen
Pees: Collageen is in rust golfachtig. Bij kracht rekt het uit (max 5%) stel meer dan 5%:
kracht gaat over naar bot.
Proteoglycaanaggregraat: waterbinding en collageenstabilisering
Membrana fibrosa: collageen bindweefsel, veel trekkracht en heel erg stevig
Membrana synovialis: kwetsbaar binnenste gedeelte
Ligamenten: verdikkingen membrana fibrosa gewrichtsbanden
, HC 2.05:
Het zenuwstelsel werkt samen met het hormoonstelsel
Homeostase: het constant houden van milieu-interieur
Soort cellen: neuronen (zenuwcellen), Gliacellen (steuncel), 3: sensorisch, motorisch en
schakelcellen
Centrale zenuwstelsel: hersenen + ruggenmerg
Bloed-hersen barrière: d.m.v. gliacellen is er een isolatie rondom de neuronen waardoor er
niet zomaar alle stoffen bij de neuronen kunnen komen
Sensorische: alle zintuigelijke informatie naar c.z.s gebracht
Motorisch: van c.z.s naar spier- of kliercellen
Schakelcellen: is aan beide uiteinden verbonden met een andere zenuwcel om het signaal
goed over te zetten
Functie zenuwcel: geleiden van prikkels
Polarisatie: verschil tussen lading binnen een axon en buiten een axon
Depolarisatie: verminderen van het verschil tussen lading binnen en buiten een axon. (-
binnen, + buiten cel)
Na-K pomp: brengen op het ene moment Natrium buiten de cel, andere moment Kalium in
de cel. Doel: concentratie in rustsituatie brengen zodat nieuwe prikkel kan plaats vinden.
Myeline: vetachtige substantie: wordt geproduceerd in een zwanscel en wikkelt zich om een
axon hierdoor kan geen lading weglekken in de axon
Refractaire toestand: deel van een axon die niet prikkelbaar is door vorige prikkel
Zenuw: bundel axonen, uitlopers van neuronen
Vegetatief: autonoom deel van zenuwstelsel waar je geen controle over hebt
Synaps: Prikkeloverdracht van neuron naar neuron
Excitatie: prikkel doorgeven naar een ander neuron depolarisatie
Inhibitie: prikkelvorming remmen polarisatie
Drempelwaarde: minimale kracht om iets uit te laten voeren
Afferente prikkel: naar c.z.s.
Efferente prikkel: van c.z.s. af
Sensoriek: alle info via alle zintuigen doorgeven naar c.z.s.
HC 1.03:
Hartinfarct: hierbij raakt een bloedvat van het hart plotseling afgesloten.
Arterie: slagader
Necrose: weefselversteviging
Epitheelcellen: (dekcellen) Cellen die organen en andere weefsels bedekken. Buitenzijde van
organen.
Pees: Onderdeel van een spier. Bestaat uit Fibreus bindweefsel (collageen bindweefsel)
(vezels liggen dicht tegen elkaar aan)
Immobiliseren: bewegingsloos maken van een lichaamsdeel d.m.v. verband, gips of spalkje.
Bindweefselcellen: (fibroblast (jong en actief)/ Fibrocyt (volwassen en inactief))
bindweefselvormende cellen. Fibroblasten maken tussencelstof (Matrix). Bestaat uit:
grondsubstantie: Water en proteoglycanen (grote moleculen bestaande uit proteïne en
koolhydraat). Deze trekken het water aan. Ook zijn er vezels aanwezig. Deze kunnen bestaan
uit collageen (vezels zijn niet elastisch) en elastine (vezels zijn elastisch). Elastine Huid,
collageen tussen spier en bot.
Collageen: Lijmvormend eiwit
Functie fibroblast: stabiliteit, mobiliteit, communicatie, productie, opruimwerkzaamheden
Tropocollageen: voorloper collageen
Tropo-elastine: voorloper elastine
Intracellulair: binnen de cel
Extracellulair: buiten de cel
Fibril: Deze vormen kleinste onderdeel van collageen
Crosslinks: Zorgen ervoor dat sterkte tussen moleculen toenemen.
Vezels: Bestaat uit heel veel fibrillen
Pees: Collageen is in rust golfachtig. Bij kracht rekt het uit (max 5%) stel meer dan 5%:
kracht gaat over naar bot.
Proteoglycaanaggregraat: waterbinding en collageenstabilisering
Membrana fibrosa: collageen bindweefsel, veel trekkracht en heel erg stevig
Membrana synovialis: kwetsbaar binnenste gedeelte
Ligamenten: verdikkingen membrana fibrosa gewrichtsbanden
, HC 2.05:
Het zenuwstelsel werkt samen met het hormoonstelsel
Homeostase: het constant houden van milieu-interieur
Soort cellen: neuronen (zenuwcellen), Gliacellen (steuncel), 3: sensorisch, motorisch en
schakelcellen
Centrale zenuwstelsel: hersenen + ruggenmerg
Bloed-hersen barrière: d.m.v. gliacellen is er een isolatie rondom de neuronen waardoor er
niet zomaar alle stoffen bij de neuronen kunnen komen
Sensorische: alle zintuigelijke informatie naar c.z.s gebracht
Motorisch: van c.z.s naar spier- of kliercellen
Schakelcellen: is aan beide uiteinden verbonden met een andere zenuwcel om het signaal
goed over te zetten
Functie zenuwcel: geleiden van prikkels
Polarisatie: verschil tussen lading binnen een axon en buiten een axon
Depolarisatie: verminderen van het verschil tussen lading binnen en buiten een axon. (-
binnen, + buiten cel)
Na-K pomp: brengen op het ene moment Natrium buiten de cel, andere moment Kalium in
de cel. Doel: concentratie in rustsituatie brengen zodat nieuwe prikkel kan plaats vinden.
Myeline: vetachtige substantie: wordt geproduceerd in een zwanscel en wikkelt zich om een
axon hierdoor kan geen lading weglekken in de axon
Refractaire toestand: deel van een axon die niet prikkelbaar is door vorige prikkel
Zenuw: bundel axonen, uitlopers van neuronen
Vegetatief: autonoom deel van zenuwstelsel waar je geen controle over hebt
Synaps: Prikkeloverdracht van neuron naar neuron
Excitatie: prikkel doorgeven naar een ander neuron depolarisatie
Inhibitie: prikkelvorming remmen polarisatie
Drempelwaarde: minimale kracht om iets uit te laten voeren
Afferente prikkel: naar c.z.s.
Efferente prikkel: van c.z.s. af
Sensoriek: alle info via alle zintuigen doorgeven naar c.z.s.
