Samenvatting rekenen met hele getallen
Hoofdstuk 1 – leerlijnen
Het hoofdfasenmodel bestaat uit de volgende fasen:
- Begripsvorming
- Ontwikkelen van procedures
- Vlot leren rekenen
- Flexibel toepassen
Oefenen kan op verschillende manieren, namelijk:
- Automatiseren en memoriseren
- Gevarieerd oefenen
o Oefenen op de computer
o Schriftelijk oefenen
o Gedachtevol oefenen
o Oefenen met wisbordjes
o Productief oefenen
o Bewegend oefenen
o Oefenspellen
o Leerlingen verantwoordelijkheid geven
Hoofdstuk 2 – tellen en rekenen tot 10
Ontluikend getalbegrip
Besef krijgen van een aantal
Opzeggen van de telrij als een versje
Naspelen van tellen
Symboliseren op vingers
Tellen en doortellen
Verschillende betekenissen van getallen
- Telgetal (ordinaalgetal) = woord in de telrij
- Aantalgetal (hoeveelheidsgetal) = kardinaalgetal, geeft aan hoeveel
dingen er zijn.
- Meetgetal = hoort bij een maat.
- Rekengetal = om ermee te rekenen.
- Naamgetal = meer dan een naam, huisnummer 14 bijvoorbeeld.
Onderscheid in tellen
Akoestisch = opzeggen van de telrij
Synchroon = aanwijzen en opzeggen
Resultatief = laatste getal is antwoord
Verkort = 2,4,6 of 5,10 etc.
Van tellen naar rekenen
- Objectgebonden tellen-en-rekenen (twee stukjes appel)
- Contextgebonden tellen-en-rekenen (vertellen 5 appels, twee
opgegeten. Som 5-2)
, - Getallen worden rekengetallen (erbij en eraf, plus en mintekens)
Kleutergroepen
Prentenboeken = mooie gesprekken over tellen en getallen.
Oefenen van de telrij = niet altijd bij 1 beginnen
Ordenen en vergelijken = begrippen zoals meer, minder, meest,
minst en evenveel.
Patronen = niet tellen maar zien in een oogopslag
Bedekspelletjes = blokjes verstoppen, erbij doen of weghalen
Van concrete representaties naar cijfersymbolen = vingerbeelden
herkennen, dobbelsteen herkennen, cijfersymbolen herkennen
Peilen van tellen-en-rekenen = observeren spelletjes
Onderwijsactiviteiten groep 3
- Verschillende representaties = vingers, cijfers, dobbelsteen, kralen
etc.
- Vijfstructuur = zien dat het er 5 zijn. Kralen bijvoorbeeld.
- Splitsen = getallen tot 10 kunnen splitsen.
- Introductie van het plus- en minteken = opzeggen telrij tot 3 en
doortellen, vingers, 3 vingers ene hand en 2 op de andere.
Aandachtspunten optellen en aftrekken tot 10
Via tellen en doortellen.
Optellen beginnen bij het grootste getal
Verkort tellen
Hoofdstuk 3 – van 10 naar 100 en verder
Rekenen tot 20
- Flexibiliteit stimuleren
o Aanvullen tot 10
o Beginnen met grootste getal
o Dubbelen
o Vijfstructuur
- Contextsituaties
o Afbeeldingen
o Van plaatje naar model
- Rekenrek
o Weten dat 5 kralen rood zijn en 5 wit
o Fase 1: concreet handelen = oefenen met herkennen van
aantal op een staaf.
o Fase 2: kijken naar het rek = som op rekenrek
o Fase 3: rekenrek als denkmodel = uit het hoofd
Rekenen op basis van getalrelaties:
- Analogie = 13+4 weet je door 3+4
- Dubbelen = 6+6 etc.
- Halveren
- Bijna dubbel
Hoofdstuk 1 – leerlijnen
Het hoofdfasenmodel bestaat uit de volgende fasen:
- Begripsvorming
- Ontwikkelen van procedures
- Vlot leren rekenen
- Flexibel toepassen
Oefenen kan op verschillende manieren, namelijk:
- Automatiseren en memoriseren
- Gevarieerd oefenen
o Oefenen op de computer
o Schriftelijk oefenen
o Gedachtevol oefenen
o Oefenen met wisbordjes
o Productief oefenen
o Bewegend oefenen
o Oefenspellen
o Leerlingen verantwoordelijkheid geven
Hoofdstuk 2 – tellen en rekenen tot 10
Ontluikend getalbegrip
Besef krijgen van een aantal
Opzeggen van de telrij als een versje
Naspelen van tellen
Symboliseren op vingers
Tellen en doortellen
Verschillende betekenissen van getallen
- Telgetal (ordinaalgetal) = woord in de telrij
- Aantalgetal (hoeveelheidsgetal) = kardinaalgetal, geeft aan hoeveel
dingen er zijn.
- Meetgetal = hoort bij een maat.
- Rekengetal = om ermee te rekenen.
- Naamgetal = meer dan een naam, huisnummer 14 bijvoorbeeld.
Onderscheid in tellen
Akoestisch = opzeggen van de telrij
Synchroon = aanwijzen en opzeggen
Resultatief = laatste getal is antwoord
Verkort = 2,4,6 of 5,10 etc.
Van tellen naar rekenen
- Objectgebonden tellen-en-rekenen (twee stukjes appel)
- Contextgebonden tellen-en-rekenen (vertellen 5 appels, twee
opgegeten. Som 5-2)
, - Getallen worden rekengetallen (erbij en eraf, plus en mintekens)
Kleutergroepen
Prentenboeken = mooie gesprekken over tellen en getallen.
Oefenen van de telrij = niet altijd bij 1 beginnen
Ordenen en vergelijken = begrippen zoals meer, minder, meest,
minst en evenveel.
Patronen = niet tellen maar zien in een oogopslag
Bedekspelletjes = blokjes verstoppen, erbij doen of weghalen
Van concrete representaties naar cijfersymbolen = vingerbeelden
herkennen, dobbelsteen herkennen, cijfersymbolen herkennen
Peilen van tellen-en-rekenen = observeren spelletjes
Onderwijsactiviteiten groep 3
- Verschillende representaties = vingers, cijfers, dobbelsteen, kralen
etc.
- Vijfstructuur = zien dat het er 5 zijn. Kralen bijvoorbeeld.
- Splitsen = getallen tot 10 kunnen splitsen.
- Introductie van het plus- en minteken = opzeggen telrij tot 3 en
doortellen, vingers, 3 vingers ene hand en 2 op de andere.
Aandachtspunten optellen en aftrekken tot 10
Via tellen en doortellen.
Optellen beginnen bij het grootste getal
Verkort tellen
Hoofdstuk 3 – van 10 naar 100 en verder
Rekenen tot 20
- Flexibiliteit stimuleren
o Aanvullen tot 10
o Beginnen met grootste getal
o Dubbelen
o Vijfstructuur
- Contextsituaties
o Afbeeldingen
o Van plaatje naar model
- Rekenrek
o Weten dat 5 kralen rood zijn en 5 wit
o Fase 1: concreet handelen = oefenen met herkennen van
aantal op een staaf.
o Fase 2: kijken naar het rek = som op rekenrek
o Fase 3: rekenrek als denkmodel = uit het hoofd
Rekenen op basis van getalrelaties:
- Analogie = 13+4 weet je door 3+4
- Dubbelen = 6+6 etc.
- Halveren
- Bijna dubbel