1.1 Algemene begrippen psychopathologie kinderen en adolescenten
Historisch perspectief
Historisch gezien verschoof de aandacht van psychoanalytische verklaringen naar biologische.
Vervolgens ontstonden meer eclectische, multi-factoriele modellen. Enkele begrippen:
- Developmental trajectory Ontwikkelingsbaan
- Multifinality Gelijk begin, verschillende uitkomsten
- Equifinality Verschillende oorzaken, dezelfde uitkomst
Epidemiologie en risicofactoren
DSM-5 en ICD-11 zijn twee gangbare classificatiesystemen voor het diagnosticeren van stoornissen
bij kinderen en adolescenten. Belangrijk om te begrijpen dat classificaties instrumenteel zijn en geen
volledige beschrijving van een kind geven.
Voordelen Nadelen
- Gemeenschappelijke taal - Categorisatie kan individuele verschillen
- Richtlijnen voor behandeling maskeren
- Richtlijnen voor onderzoek - Culturele verschillen beïnvloeden presentaties
Prevalentiecijfers variëren per stoornis en methode van onderzoek. Hieronder enkele belangrijke:
- ADHD (3-5%) | ASS (1-2%) | Depressie (lager % maar stijgend in adolescentie.
Risicofactoren Protectieve factoren
- Prenataal (maternal stress, alcohol) - Responsieve opvoeding
- Genetische kwetsbaarheid - Stabiele schoolomgeving
- Laag sociaal-economische status - Vroege signaleren
- Vroegkinderlijke trauma's - Vroege interventie
- Ouderlijke psychopathologie
1.2 Angststoornissen
Angstoornissen
Angst en obsessieve-compulsieve stoornissen worden vaak internaliserend genoemd, aangezien de
problematiek zich vooral afspeelt binnen het kind. Deze kinderen worden vaak beschreven als timide,
angstig, verlegen en hebben weinig zelfvertrouwen.
- Internaliserende problemen Emotionele problemen als angst, depressie, psychosomatiek
- Angststoornis Als angst langer blijft bestaan dan verwacht op basis van de
ontwikkelingsfase en interfereert met dagelijks functioneren.
o DSM-5 criterium: vermijding als gedrag en instandhouding.
o Prevalentie: 0.2-11.7 %
o Prevalentie: meiden tweemaal zoveel risico dan jongens
Angst is een normaal verschijnsel tijdens de kindertijd. Het hoort vaak bij specifieke uitdagingen die
gepaard gaan met bepaalde ontwikkelingsfasen, zoals monsters in de peutertijd en separatieangst in
de kleutertijd wanneer je naar school gaat. Er is sprake van een angstcontinuüm, wat betekent dat er
geen harde grens is tussen ‘normale’ en ‘abnormale’ angst. Angst vormt een probleem als een kind
langer bang is dan wat voor die leeftijd eigenlijk normaal is. Een angststoornis kan zich bij kinderen
op een andere manier uiten dan bij volwassenen, zoals huilen, woede-aanval, verstijven of
vastklampen. Het beloop van angststoornissen loopt sterk uiteen.
- Fear (= bang zijn) | Anxiety (= angstig zijn) | Worries (= zorgen maken)
1
, Een sociale angststoornis kan zich pas ontwikkelen wanneer kinderen zich ervan bewust zijn dat hun
uiterlijk en gedrag een basis vormen voor de beoordeling door anderen. De ontwikkeling van sociale
angst hangt daarmee samen met de socio-cognitieve ontwikkeling. Hierbij hoort dat kinderen zich
bewust worden van hun eigen rol in de beoordeling door anderen. Sociaal angstige kinderen kunnen
hierdoor een grote angst voor een negatieve beoordeling en afwijzing ontwikkelen.
Ziektebeeld Prevalentie
Angststoornis - 0.2-11.7%
- Meiden tweemaal zoveel risico dan jongens
- Specifieke angststoornis - 0.2-5.4%
- Sociale angststoornis
- Gegeneraliseerde angststoornis
Agorafobie - 0.2-0.7%
Paniekstoornis - 0.2-0.6%
De meest voorkomende angststoornissen bij kinderen en adolescenten zijn: sociale angst, specifieke
fobie, generaliseerde angst. Agorafobie en paniekstoornis minder. Overmatig vermijden is een
belangrijk kenmerken bij angststoornissen. We zien dat sociale angststoornis vaak in de adolescentie
ontstaat en gekenmerkt door een angst voor negatieve evaluatie en vermijding van sociale situaties.
Ouders beïnvloeden de ontwikkeling van angst bij hun kinderen op meerdere manieren. Wanneer zij
overbeschermend zijn en aan hun kinderen vertellen wat ze moeten doen, denken en voelen, zal de
angst versterkt worden. Dit wordt dan ook gezien als belangrijke risicofactor. Onderzoek toont aan
dat er bij angstige mensen sprake is van selectieve geheugenbias bij het onthouden van dingen in een
dreigende situatie.
Behandeling van angststoornissen bestaat vooral uit cognitieve gedragstherapie (CGT) met exposure.
Ook is ouderbetrokkenheid van belang. Bij ernstige angstklachten kunnen SSRI's worden ingezet.
- Systematische desensitisatie Relaxatie en exposure
Obsessieve-compulsieve stoornissen
Dwangstoornis bestaat uit dwanggedachten (= obsessies) en dwanghandelingen (= compulsies). Bij
kinderen komen beiden voor. Bij jonge kinderen zien we vaker compulsies, omdat obsessies voor hun
lastig te formuleren zijn. Ze worden vaak egodystoon (= buiten zichzelf, niet-eigen) beleefd. De OCD-
diagnose wordt gesteld indien het > 1 uur per dag belemmerend aanwezig is.
- Prevalentie 1-2% van kinderen en adolescenten.
- Egodystoon obsessie Gedachten in strijd met iemands zelfbeeld.
- Egodystoon compulsie Herhaalde handeling om angst voor obsessie te verminderen
Behandeling van OCD bestaat veelal uit exposure-responspreventie (= langzaam blootstellen aan
datgene wat de angst oproept, en dwanghandelingen niet uit te voeren). Het gaat hierbij om
inhibitory learning (= leren van de nieuwe associatie dat er geen ramp gebeurt als het dwangritueel
niet wordt uitgevoerd). Het wordt vaak samen met CGT ingezet. CGT dient dan om te onderzoeken
welke associaties ontkracht zijn. Uit onderzoek blijkt dat medicatie en CGT even effectief zijn.
- Comorbiditeit Meer dan 50%: angst / depressie / tics / ASS / ADHD.
Ticstoornissen zoals Gilles de la Tourette komen vaak samen voor met OCS. De behandeling kan hier
bestaan uit habit reversal training en, bij ernstige tics, soms medicatie.
2