Lichamelijke ontwikkeling Overgang kleuter naar lagereschoolkind: eerste strekking
- Het hoofd is minder overheersend (grootte van 1/6de van de lichaamslengte)
- Romp is langer en smaller en meer taille
- Armen en benen worden langer
- Gezicht komt sterker naar voren, terwijl de schedelpartij de overheersende positie verliest
- Bekken is groter dan de schouders
- Lichaam wordt gespierder en houding sierlijker
- Heel de lagereschoolperiode: melktanden worden gewisseld voor grote(re) blijvende tanden (langer als
wijsheidstanden erbij telt)
Meer harmonische lichaamsbouw
Gemiddeld van 1,05m naar 1,50 Gemiddelde groei 45 cm
Effect op sociaal-emotionele ontwikkeling (zie voorbeeld p. 204)
Overgang lagere school naar puber: tweede strekking
Motorische ontwikkeling Tot 12 jaar: gemiddelde motorische prestaties nemen bij de meeste gelijkmatig toe (jongens zijn doorgans lichtelijk in
voordeel) rennen, springen en gooien
6 jaar: kan het lichaam goed in evenwicht houden en lichaamsbeheersing en oog-handcoördinatie neemt toe
10 jaar: volmaakte kind of l’enfant parfait: perfecte beheersing van het eigen lichaam, uitermate beweeglijk en alert in
zijn gedrag, ervaart zijn lichaam als een probleemloos en soepel instrument
Effect op sociaal-emotionele ontwikkeling: het beheersen van de motorische vaardigheden is bepalend voor acceptatie
door leeftijdsgenootjes, plaats in de groep is sterk gekoppeld aan behendigheid en het kunnen meedoen met spelletjes
Perceptuele ontwikkeling Richt en stuurt waarneming zelf (invloed op schoolse en spelactiviteiten)
Waarneming wordt gedetailleerder en systematischer
Onderzoek Elkind
Peceptuele reorganisatie = mogelijkheid om visueel materiaal in gedachte te herschikken zodat er nieuwe structuren uit
naar voren komen (ontwikkeld tussen 4 en 11 jaar)
Perceptuele schematisering = mogelijkheid om zowel het geheel als de afzonderlijke delen te herkennen in een tekening
die uit meerdere delen is opgebouwd (vanaf 7 jaar)
Perceptuele exploratie : mogelijkheid om een complexe figuur/afbeelding die meerdere afzonderlijke figuren bevat,
systematisch en gedetailleerd te scannen (6 a 8 jaar)
, Cognitieve ontwikkeling Concreet-operationeel stadium (Piaget):
Volgens Piaget zijn seriatie, conservatie en classificatie de kenmerken voor de overgang naar het concreet
operationeel stadium.
Denken is gekoppeld aan realistische, concreet voorstelbare situaties.
Is in staat tot gedachtehandelingen (= handelingen in gedachten maken) probleemoplossend denken neemt toe
Denkfouten verdwijnen:
- Reversibel denken
- Meerdere aspecten conservatiebegrip = conservatienotie
- Fixatie op zowel toestand als proces
Slechts bij een concrete waarneming in een proefsituatie, zuiver verbaal niet
Voor 10 jaar: Afwezigheid van analoge conservaties: wel het bezit van conservatiebegrip voor bijvoorbeeld
aantal maar nog niet voor gewicht
- Positie van een ander kunnen innemen
- Correct classificeren: kan classificatietaken correct oplossen, meerdere voorwerpen moeten gesorteerd worden
volgens één of meerdere ordeningsprincipes
Vanaf 5 jaar: kan sorteren met meerdere ordeningsprincipes tegelijkertijd de blauwe, langwerpige blokken
versus de rode vierkantige blokken
Vanaf 7 jaar: klasseninclusie ontwikkelt, er kan vlot onderscheid gemaakt worden tussen klasse en deelklasse
Het kind beseft dat een klasse in zijn geheel altijd meer elementen bevat dan een deel van die klasse
Seriatie: het ordenen volgens een bepaalde dimensie in een op-of aflopende reeks
Transitief denken als Kees groter is dan Jan en Jan is groter dan Piet, dan moet kees groter zijn dan Piet
Magisch denken:
- Voorkeur voor wat echt is of echt zou kunnen zijn
- Magisch handelen, het kind ervaart dat gebeurtenissen (niet) plaatsvinden omdat hij dat wenst gelukspoppetje
tijdens test
Het geheugen:
- Ervaringen moeiteloos opnemen en oproepen
- Sterk associatief het associëren van tekst van een liedje met een bepaald danspasje
- Memoriseren door herhaling maaltafels
- Einde lagereschoolperiode, begin van de adolescentie: inzichtelijk structureren en geheugentrucjes gebruiken