Samenvatting Introductie PMT

Introductie PMT
Kennismaken, afstemmen en observeren zijn basis ingrediënten voor het aangaan van een
professionele therapeut-cliëntrelatie in psychomotorische therapie.

Menselijk gedrag bestaat uit lichamelijke, emotionele, cognitieve en sociale factoren. (LECS)

 L  buitenaf en soms van binnen merkbare lichamelijke aspecten van gedrag
(trillende handen, buikpijn enzovoort)
 E  van buiten en van binnen merkbare emoties die iemand heeft. (huilen,
woede, angstige gevoelens)
 C  cognitieve aspecten bijvoorbeeld normen en waarden
 S  sociaal aspect bijvoorbeeld hoe reageren anderen erop

Het zorgaanbod van pmt’er kenmerkt zich door de volgende prototypische strategieën of
werkvormen:

 Ontlokkend  strategie gericht op in beweging brengen van de cliënt in
biopsychosociaal opzicht. Bijvoorbeeld bij een laag verstandelijk gehandicapte cliënt te gaan
snoezelen.
 Steunend  verbeteren van responsgerichte coping, het tot rust
brengen van een cliënt en het handhaven van een psychisch evenwicht. Bijvoorbeeld een
relaxatiemethode bij een angstige, gespannen cliënt.
 Pragmatisch-structurerend  focus ligt op het hervinden van balans en het zo veel
mogelijk terugbrengen van de invaliderende gevolgen van het ziekteproces (tertiaire
preventie). Bijvoorbeeld het rolstoelvaardig maken.
 Directief-klachtgericht  symptoomgerichte, klachtreducerende aanpak.
 Focaal-inzichtgevend  gericht op het werken aan een specifiek probleem in een
beperkt tijdsbestek. De focus ligt op inzicht en verwerking.
 Transformatief  persoonlijkheidsverandering. De cliënt wordt aangespoord
om de aard en oorzaak van zijn problematiek te onderzoeken aan de hand van zelfgekozen
thema’s. Dit gebeurt in een ruim tijdsbestek.



Gedrag is een betekenisvolle reactie op een betekenisvolle situatie. Betekenisvol onderscheidt
gedrag van andersoortige reacties op stimuli. Betekenisvol geeft aan dat het om cognitieve
verwerking (bewust en onbewust) gaat. Het gedrag van mensen is een combinatie van erfelijke
aanleg, biologische behoeften, socialisatie en omgevingsinvloeden.

Gedrag in het kader van bewegen kun je in twee dingen onderscheiden:

1. Bewegingen  verplaatsingen van lijf en/of ledematen in de ruimte ten
opzichte van elkaar of ten opzichte van iets anders. Kan je uitdrukken in bijvoorbeeld
snelheid.
2. Betekenisvolle bewegingen doelgericht gedrag om te ..’ bijvoorbeeld een raam te
openen omdat je het warm hebt.

, Extern handelen zijn de uiterlijke
waarneembare, feitelijke
gedragingen die iemand
vertoont.

Interne proces zijn de aan het
gedrag gekoppelde belevingen of
gedachten van het individu.

Interne staat is de
gemoedsgesteldheid van de
persoon (basisstemming).

Context is de situatieve
omstandigheid waarbinnen
gedrag plaatsvind.



Criteria zijn contexten
waarbinnen je opereert op waarde te schatten. Deze worden eerst door je ouders overgedragen en
later ontwikkel je ze meer op eigen initiatief. Bijvoorbeeld voor het eten je handen wassen of praten
over gevoelens.

Als je een sterke overtuiging hebt ontwikkeld op een bepaald gebied, ontwikkeld je gedrag daar
geheel naar (ongeacht de context). Bijvoorbeeld de Jehova’s getuige die een levensreddende injectie
weigert uit geloofsovertuiging.

De belevings- en bewegingssituaties waarmee een pmt’er werkt zijn contexten waarin gedrag
afspeelt:

- Materieel zijn  bijvoorbeeld de zaal, het bos, zwembad, huiskamer
- Immaterieel zijn  economisch klimaat, stemming van de groep, normen en
waarden, culturele achtergrond
- Temporeel zijn  tijdsmoment waarin cliënt zich bevindt wat betreft gedachten en
gevoel

Als deze contexten gebruikt worden in het aanbod van bewegings- en belevingssituatie is er sprake
van gemanipuleerde of geënsceneerde context. (Het gedrag wordt opgeroepen en
beïnvloed/veranderd).

Medisch model als in stappen:

1. Probleemanalyse  gedetailleerd analyseren van probleemsymptomen en
oorzaken
2. Diagnose  bepalen in welke categorie het probleem past